Een twijfelachtig begrip
Wie heeft eigenlijk het span koopman-dominee bedacht als overdrachtelijke figuur om de Nederlandse beschaving, in de ruimste zin van het woord, te kenmerken? Misschien ben ik het zelf wel geweest. In elk geval heb ik er vroeger wel gebruik van gemaakt, maar op een goed ogenblik ben ik daarmee opgehouden - niet zozeer omdat het niet recht doet aan een ingewikkelde werkelijkheid, dus een simplificatie is, als wel omdat zo'n metafoor op den duur versleten raakt.
Maar nu zie ik, wel enigszins tot mijn genoegen (want op die metafoor is wel gesmaald), dat de algemeen gerespecteerde historicus A.Th. van Deursen, emeritus hoogleraar van de Vrije Universiteit, haar ook bezigt. Hij gebruikt weliswaar de woorden koopman en dominee niet, maar geld en geloof. Dat komt op hetzelfde neer.
Hij doet dat in een artikeltje in Trouw (24 juli): ‘Geld en geloof bleven de pijlers van de Nederlandse samenleving.’ En later: ‘Het evenwicht tussen die twee blijft niettemin een kenmerk van de historische identiteit’ - waaruit opgemaakt kan worden dat Van Deursen vindt dat dit tot op vandaag geldt. Dat blijkt trouwens uit wat hij tussen die twee aangehaalde zinnen zegt.
‘De collectieve identiteit wordt bedreigd zodra één van de twee probeert de ander weg te dringen. Dat gebeurt als het geloof meester wil worden over het geld en dus politieke macht gaat uitoefenen. Veel voorbeelden zijn er niet, want de meerderheid van de Nederlanders is doorgaans te gematigd om macht te geven aan geloof.’ Toch geeft Van Deursen één voorbeeld. De argeloze lezer denkt dan dat hij het CDA en de drie christelijke partijen waaruit het voortgekomen is, zal noemen. Die hebben Nederland immers bijna 75 jaar lang geregeerd. ‘We run this country’, zei een CDA-politicus, kort voordat die hoogmoed voor de val kwam. Maar nee, die partijen stoelden dan wel op het geloof, maar hebben het geld nooit proberen weg te dringen.
Nee, ‘de meest sprekende uitzondering op die regel’, is volgens Van Deursen ‘het geseculariseerde geloof geweest, belichaamd in het kabinet-Den Uyl’. Slechts vier jaar dus is, als we Van Deursens redenering volgen, het evenwicht tussen geloof en geld verbroken geweest en heeft Nederland onder de terreur van het - zij het geseculariseerde - geloof geleefd. Onnodig eraan te herinneren - Van Deursen doet het dan ook niet - dat Den Uyl zelf uit gereformeerde hoek kwam.
‘Het omgekeerde komt veel vaker voor: geld wil meester zijn van het geloof. Daarom bestond er in de zeventiende eeuw in ons land nauwelijks een grotere zonde dan een faillissement, terwijl de kerk geen tucht toepaste tegen slavenhandelaars.’ Maar ook hier geeft Van Deursen een hedendaags voorbeeld: ‘In onze tijd is de 24-uurseconomie van Wijers de krachtigste uitdrukking van het streven geloof ondergeschikt te maken aan geld, zodat geld de ruimte voor geloof gaat bepalen.’
Van Deursens artikeltje verscheen als vijftiende in een reeks artikelen die Trouw deze zomer door zeer verschillende mensen liet schrijven over de Nederlandse identiteit. Voor Van Deursen blijft dit ‘altijd een twijfelachtig begrip’, en aan die twijfel geeft hij aan het eind van zijn artikel opnieuw uiting: ‘Wel kun je natuurlijk ontkennen dat Nederland er een historische identiteit op na houdt, en dat dus dit hele verhaal onzin is.’
Inderdaad: identiteit is een twijfelachtig begrip. Historische identiteit, in de zin van een identiteit die door de eeuwen heen dezelfde blijft, is nog twijfelachtiger. Het is moeilijk vol te houden dat de Nederlandse identiteit van vandaag dezelfde is als die van de zeventiende eeuw, ja zelfs die van veertig jaar geleden.
Maar ook identiteit sec is een twijfelachtig, althans moeilijk hanteerbaar begrip. Een identiteit is slechts herkenbaar doordat zij grenzen, contouren heeft. Heeft ze die niet, dan is zij op z'n best wazig, als ze dan niet helemaal verdwijnt. Dat betekent dat zij pas genoemd, gedefinieerd kan worden wanneer zij vergeleken wordt met wat buiten die grenzen of contouren staat.
Identiteit is dus een relatief begrip. Het zegt niets wanneer beweerd wordt dat de Nederlander zo puriteins of, omgekeerd, zo permissief is; zo zuinig of, omgekeerd, zo vrijgevig (waar het om rampen of ontwikkelingshulp gaat) of welke andere karakteristieken uit de kast gehaald kunnen worden. Het zegt niets zolang die karakteristieken niet vergeleken worden met die van anderen. Pas dan zijn wij misschien puriteinser of, omgekeerd, permissiever enzovoort.
Er is nog iets wat het moeilijk maakt identiteit, althans eigen identiteit, als een begrip te hanteren. Niemand is een objectief beoordelaar van zichzelf. Niemand ziet zichzelf zoals de ander hem of haar ziet. Zo kan iemand die deel uitmaakt van de Nederlandse samenleving of cultuur, zich daar nooit helemaal van losmaken, en dat is toch nodig voor een onbevangen beschrijving van die samenleving, cultuur of - identiteit.
Het is om die reden dat ik, hoewel gevraagd, er per slot van rekening van heb afgezien ook een bijdrage te leveren aan die reeks artikelen over de Nederlandse identiteit. Maar dat wil niet zeggen dat er in die reeks niet heel aardige en ook interessante artikelen te lezen waren. Schrijven over een twijfelachtig begrip hoeft niet tot onzin te leiden.
NRC Handelsblad van 28-07-1998, pagina 7