Was het wel dezelfde vergadering?
Minister Van Mierlo heeft maandag afscheid genomen van zijn collega's van de Europese Unie. Van de gelegenheid heeft hij gebruik gemaakt zijn hart uit te storten over de huidige Europese gang van zaken. De belangrijkste Nederlandse kranten hebben daar uitvoerig over bericht. Dat lag voor de hand, want Van Mierlo maakte van zijn hart geen moordkuil.
Een paar uitspraken zoals vooral de ochtendbladen van de volgende dag ze citeerden: ‘Als de Europese ministers van Financiën een leidende rol gaan spelen in een proces dat onder verantwoordelijkheid van de ministers van Buitenlandse Zaken valt, dan kan je het schudden.’
En: ‘De ministers van Financiën moeten niet de politieke directeuren worden. Dat dreigt out of the blue nu wel eens te gebeuren.’ Ook: ‘De burger gaat Europa achter de broek zitten, omdat hij garanties wil dat die munt (de euro) veilig is.’ Hoe zouden zijn collega's op die ongezouten taal gereageerd hebben?
Eén reactie is tot de Nederlandse lezer doorgedrongen. De correspondent te Brussel van het Algemeen Dagblad citeert een ‘Franse woordvoerder’: ‘Hij (Van Mierlo) blaast nu hoog van de toren, maar hij heeft er al die jaren zelf bij gezeten.’ Dat sloeg niet alleen op Van Mierlo's kritiek op de macht van de ministers van Financiën, maar ook op zijn kritiek op de regeringsleiders en de zogenoemde Contactgroep inzake de Balkan, waarin alleen de grotere landen van de EU plus Rusland zitten. Die ondergraven het werk van de ministers van Buitenlandse Zaken, die het eigenlijke beleid moeten bepalen.
Die kritiek lijkt gerechtvaardigd en is in elk geval interessant. Vandaar dat het, zoals gezegd, terecht was dat de Nederlandse kranten er zoveel aandacht aan besteedden. Maar hoe staat het met de aandacht voor Van Mierlo's kritiek in de buitenlandse pers?
In vijf buitenlandse dagbladen heb ik de verslagen over die bijeenkomst te Brussel er op nagelezen. Slechts in de Brusselse Standaard vond ik deze passage: ‘De aftredende Nederlandse minister Hans van Mierlo heeft opnieuw zijn ongenoegen laten blijken over de grote rol van de Contactgroep in de kwestie (-Kosovo). Hij vroeg zich af of het “machteloze praten” van de hele EU over de kwestie nog wel zin heeft.’ (Terzijde: uit het woordje ‘opnieuw’ blijkt dat, anders dan die Franse woordvoerder beweerde, Van Mierlo niet voor de eerste keer kritiek spuide.)
De Frankfurter Allgemeine Zeitung gaf uitvoerig verslag van de vergadering, maar meldde bijna uitsluitend wat de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Klaus Kinkel, gezegd had. Niet onbelangrijk - hij kwam net terug van bezoeken aan Albanië en Moskou -, maar over Van Mierlo geen woord.
Le Monde had een heel klein bericht over die vergadering (niet van haar correspondent, maar van een persagentschap). Alleen wat er over Kosovo was besloten, dus niets over Van Mierlo. De International Herald Tribune had helemaal niets. De berichtgeving in de Financial Times was uitvoeriger, maar voor haar waren de belangrijkste thema's Kosovo en de interventie van de Luxemburgse minister, die fiscale harmonisering binnen de EU op de lange baan wilde schuiven. Dat was allemaal dinsdag, daags na de vergadering dus.
Maar donderdag kwam Lionel Barber er in de Financial Times op terug, en wel juist op het punt dat Van Mierlo had aangekaart: de devaluatie van de ministers van Buitenlandse Zaken ten opzichte van de regeringsleiders en de vakministers. Zijn betoog sloot naadloos aan bij dat van Van Mierlo, dat hij echter met geen woord vermeldde. Barber vermeldt overigens ook dat op de tweede dag negen van de elf ministers zich door hun ambassadeurs hadden laten vertegenwoordigen. Zo helpen ze mee aan hun eigen devaluatie.
Wat kunnen we hieruit opmaken? Dat de Europese lezer zeer verschillend ingelicht wordt over wat er op zulke internationale vergaderingen of conferenties besproken is - zo verschillend dat iemand die in verschillende kranten verslagen over dezelfde vergadering gelezen heeft, zich soms afvraagt: was het wel dezelfde vergadering?
De oorzaak is dat de correspondenten, wat dat betreft, grotendeels afhankelijk zijn van wat de ministers of ambtenaren van hun land over die vergaderingen meedelen. Maar kunnen ze dan niet ook de persconferenties van de ministers van andere landen bezoeken? Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Die persconferenties vinden meestal gelijktijdig plaats, en het is dan begrijpelijk dat een correspondent de voorrang geeft aan een persconferentie van een ‘eigen’ minister. Bovendien zijn de meeste persconferenties niet toegankelijk voor correspondenten die niet van het eigen land zijn. Als het goed is vullen de correspondenten hun wetenschap aan met informatie die ze van bevriende buitenlandse collega's hebben kunnen krijgen. Maar voor dat laatste is meestal weinig tijd, en veel tijd heeft de journalist die voor de krant van morgen, zo niet vandaag, moet schrijven zelden.
Het gevolg is dat de lezer doorgaans sterk nationaal getinte verslagen te lezen krijgt - niet omdat de journalisten en hun bronnen, de ministers of ambtenaren, zo nationalistisch zijn - dat is Van Mierlo bijvoorbeeld zeker niet - maar omdat de laatsten er vanzelfsprekend belang bij hebben dat hun versie de lezer thuis bereikt.
Omgekeerd hebben zij er doorgaans geen direct belang bij dat de bijdragen van hun collega's pride of place in hun verslag van het gebeurde krijgen. Dat hoeft helemaal geen kwade opzet te zijn. Iedereen vindt van zichzelf natuurlijk dat hij het belangrijkste heeft gezegd wat er te zeggen viel of met zijn bijdrage de zaak of het belang van zijn land het best gediend heeft.
Het is waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak dat Van Mierlo's zwanenzang voor zijn collega's, die hier zo'n aandacht kreeg, de buitenlandse pers niet of nauwelijks heeft bereikt. Bijkomende oorzaak kan zijn dat die collega's al heel goed wisten dat ze, zoals Van Mierlo zei, ‘niet verder komen dan het afgeven van machteloze verklaringen’ en er dus geen behoefte aan hadden dit nog eens te horen, laat staan aan eigen machteloosheid verder ruchtbaarheid te geven.
Iets anders is aan te geven wat de oorzaak van die machteloosheid is. Het is te gemakkelijk die te zoeken in een verkeerde afbakening van bevoegdheden tussen EU en nationale staten of tussen ministers van Buitenlandse Zaken en regeringsleiders. Per slot van rekening zijn de laatsten ook vaak verdeeld, dus machteloos, zelfs als zij en petit comité opereren. De oorzaak ligt dus dieper. Misschien dat Van Mierlo, wanneer hij bevrijd is van zijn ministeriële beslommeringen, die kan proberen te vinden.
NRC Handelsblad van 17-07-1998, pagina 7