Opa voorspelt
Precies 24 jaar geleden maakte ik deel uit van een groep academici die, op uitnodiging van de Oscar van Leer Stichting, een veertiendaags bezoek aan Israel bracht. Het was geen vakantie, want elke dag kreeg het gezelschap, dat voor het merendeel uit hoogleraren bestond, college van Israelische geleerden en politici.
Toch was er wel vertier. Het bezoek viel samen met het wereldkampioenschap voetballen in Duitsland, waarvan het hoogtepunt de finale tussen Nederland en het gastland in München was. Tevoren was er onder de deelnemers aan de reis een loterij georganiseerd. Wie de juiste uitslag van de finale voorspelde, zou de pot winnen.
Hoewel ik weinig van voetbal wist, baseerde ik mijn gok op de volgende overweging: het Nederlandse elftal was - zoveel wist ik er wel van - op z'n minst even goed als het Duitse, zo niet beter. Maar Duitsland speelde op eigen terrein, dus gelijkspel zou een redelijke verwachting zijn.
Maar ik verdisconteerde ook nog de volgende overweging in mijn berekening: Nederlanders voelen heimelijk een groot ontzag voor Duitse discipline, Duits kunnen en Duitse organisatie. Het woord Mannschaft alleen al boezemt dat gevoel in. Met dat ontzag, zo niet minderwaardigheidsgevoel, moest ook rekening gehouden worden, vond ik. Dus gokte ik op een 2-1 overwinning voor Duitsland. En het werd 2-1 voor Duitsland.
De manier waarop in eigen land die nederlaag gevierd werd, was typerend - typerend voor ons ‘klein maar dapper’-complex, waarin de waarschijnlijkheid van een nederlaag tegen een machtigere bij voorbaat verrekend, zo niet vergoelijkt, wordt. Het verliezende elftal werd met een groots festijn op het Catshuis ontvangen, een festijn dat eindigde met een polonaise, waarin minister-president Den Uyl, met een fanfarepet op, meehoste - een nogal gênante vertoning.
Hoe dan ook: sinds ik in 1974 met mijn voorspelling de pot won, geld ik als deskundige op voetbalgebied, al was het alleen maar bij mezelf. Dit heeft echter mijn belangstelling voor die sport niet vergroot. Natuurlijk kan ik niet ontkomen aan het voetbalgeweld dat deze weken de kranten en de televisie beheerst, en hoewel ik de verslagen niet lees en van de WK in Frankrijk doorgaans slechts zie wat het Journaal ervan geeft, heb ik me toch onwillekeurig een beeld gevormd van de kansen die het Nederlandse elftal deze keer heeft.
Ik taxeer ze niet erg hoog, want de indruk die ik gekregen heb, is dat het elftal grotendeels bestaat uit misschien briljante, maar toch ook verwende en opgefokte jongens, die, zoals in een kop boven een verslag in deze krant stond, ‘mooi-weer-voetbal’ spelen en onder een trainer staan die, als ik Frits Abrahams (die ik wèl altijd lees) mag geloven, in rust en onverstoorbaarheid niet kan tippen aan zijn Duitse collega.
Maar voorlopig hoeft Nederland Duitsland niet te ontmoeten (ik hoop ook, om redenen die niet met sport te maken hebben, dat dit niet zal gebeuren). Eerst is Argentinië aan de beurt, en wel morgen. Ook een fameus voetballand, dat al vaak kampioen is geweest. En nu wil het geval dat ik ook al als deskundige in het Argentijnse voetbal kan gelden.
In 1928 heb ik namelijk op de Olympische Spelen in Amsterdam de finale tussen Argentinië en Uruguay gezien. Dat wil zeggen: het bleek geen finale, want het werd gelijkspel (1-1), en in die dagen betekende dat dat de wedstrijd overgespeeld moest worden. Díe wedstrijd, die, geloof ik, door Uruguay gewonnen is, heb ik niet gezien.
Hoe dan ook - ik voel mij expert genoeg om een voorspelling te wagen: onze routiniers, stuk voor stuk misschien beter, zullen niet tegen het fanatisme van de Argentijnen opgewassen zijn. De uitslag? 2-1 voor de Argentijnen. Waarom 2-1? Nou, met die getallen heb ik in 1974 ook geluk gehad.
Maar nu in serieuzere toon: het lijkt wel of elk internationaal voetbaltoernooi meer primitief nationalisme en agressie losmaakt dan het vorige, bij de kinderen van de hightech verzorgingsstaten misschien nog meer dan bij de anderen. Afschaffen dan maar? Nee, want dan vinden die oergevoelens wel een andere en waarschijnlijk gevaarlijkere uitweg. Correctie: in mijn artikel van 30 juni stond te lezen dat ik Jospin en Lafontaine rekende tot de ‘zeer ouderwetse sociaal-democraten’. Nu, zo erg is het ook weer niet. Ik had dan ook in mijn kopij geschreven: ‘de eer ouderwetse sociaal-democraten’. Een klein, maar niet onwezenlijk verschil.
NRC Handelsblad van 03-07-1998, pagina 7