Nieuw nieuw links?
Op de hiernaast liggende pagina staat een brief van Alman Metten, lid van het Europese Parlement voor de PvdA. In die brief zet hij een misvatting recht die bij mij was ontstaan bij lezing van het artikel van René Cuperus in de krant van 16 juni. Daarin had Cuperus de federatie van socialistische partijen in Europa gekenschetst als ‘een tamelijk los en vrijblijvend samenwerkingsverband van nationale partijen, dat bekend staat om zijn resoluties met een zo grote algemene deler van standpunten, dat deze zich oplossen in retorische nietszeggendheid’.
De vergissing die ik begaan heb (in mijn artikel van 19 juni), is nu dat ik deze federatie verward heb met de sociaal-democratische fractie in het Europese Parlement, die volgens Metten ‘wel degelijk als een effectief internationaal forum’ functioneert. Ik ben Metten dankbaar voor deze correctie en verheug me over de effectiviteit van deze vorm van Europese samenwerking.
Maar nu zit ik met een ander probleem. Waar moet de kiezer meer belang aan hechten: aan de effectiviteit van de sociaal-democratische fractie in het EP of aan het feit dat de partijen buiten dat parlement er blijkbaar niet in slagen tot een effectieve samenwerking te komen?
Gevreesd moet worden dat de kiezer heel weinig weet wat er in het EP omgaat en dat, als hij er een mening over heeft, die bepaald wordt door de verhalen over extreem hoge daggelden en onkostenvergoedingen en het misbruik dat nogal wat Europarlementariërs daarvan maken. Het is trouwens sowieso onwaarschijnlijk dat de kiezer zijn standpunt - ook bij verkiezingen voor het EP - inneemt op grond van de programma's en de prestaties van de fracties in het EP. Dat zal hij eerder doen op grond van de programma's en prestaties van de nationale partij waarmee hij zich verbonden voelt. En die nationale partijen nu kunnen zelden tot een effectieve samenwerking komen.
René Cuperus wees er immers in zijn artikel van 16 juni op dat er een ‘scheiding der geesten’ bestaat ‘die onderhuids dwars door de Europese sociaal-democratie heenloopt’: de tegenstelling tussen het socialisme van Jospin en dat van Blair; en, binnen een en dezelfde partij (de Duitse SPD), de tegenstelling tussen Schröder en Lafontaine. Die scheiding der geesten manifesteert zich vooral in de houding tegenover de nieuwe internationale economie (de zogeheten globalisering) en de markt, waarbij Jospin en Lafontaine behoren tot de oude richting, die wantrouwend staat tegenover de markt.
Maar alles gaat tegenwoordig snel, en de tegenstelling die Cuperus veertien dagen geleden signaleerde, schijnt alweer wat achterhaald te zijn. In een interview in de Financial Times van 25 juni roemt Lafontaine plotseling de economische politiek van president Clinton als een navolgenswaardig model. De Verenigde Staten ‘hebben getoond dat macro-economisch beleid kan werken. Zij hebben een verstandige mix van monetaire, begrotings-, belastings- en loonpolitiek, die heeft bijgedragen tot groei en grotere werkgelegenheid’.
Een belangrijke les voor Europa ligt volgens Lafontaine vooral daarin dat ‘de lonen in de Verenigde Staten zijn gekoppeld aan groei in de productiviteit’. Het kan natuurlijk zijn dat de gedoodverfde minister van Financiën in een regering-Schröder dit alleen maar zegt om bij het politieke midden niet te zeer als een boeman te werken bij de verkiezingen van september, maar de ommezwaai is opmerkelijk.
Even opmerkelijk is wat minister-president Jospin die, evenals Lafontaine, tot de zeer ouderwetse sociaal-democraten wordt gerekend, zei toen hij onlangs in de Verenigde Staten was: ‘Mijn kijk op de Verenigde Staten is veranderd. In tegenstelling tot wat wij hebben beweerd (en ook hebben geloofd) zijn de banen die in de Verenigde Staten worden geschapen, niet alleen, of zelfs voornamelijk, laagbetaalde banen zonder perspectief, maar geschoolde banen in dienstverlening en hightech industrieën.’ Anders dan Lafontaine kan Jospin niet ervan verdacht worden kiezers te willen paaien, want in Frankrijk staan er geen verkiezingen voor de deur.
Hoe dan ook, het zijn opmerkelijke uitspraken van sociaal-democratische leiders in de twee belangrijkste Europese landen. Nu maar afwachten of de linkervleugels in beide partijen die zwenking naar meer zakelijkheid, en dus minder bevlogenheid en dogmatiek, mee zullen maken. Die vleugel begint in Duitsland al te sputteren tegen Schröders keus voor de post van minister van Economische Zaken: een miljonair, die geen lid van de partij is en bewonderaar van bondskanselier Kohl, in zijn pragmatisme een soort Wijers.
Volgens een artikel in de International Herald Tribune van 29 juni, overgenomen uit de Washington Post, zijn president Clinton en premier Blair van plan deze ontwikkeling naar meer pragmatisme, die de ogen voor de successen van de Amerikaanse en Britse economische politiek niet sluit, om te turnen in een ‘internationale beweging’.
Ook hier moeten we afwachten wat daarvan komt, maar voor wie langer meeloopt, zijn de namen die aan die ontwikkeling worden gegeven interessant. Er wordt gesproken van ‘derde weg’ en van ‘nieuw links’. Nu, Derde Weg heette in het begin van de jaren vijftig een beweging die geen keus wilde maken tussen Amerika en de Sovjet-Unie, een voorloper van de Pacifistische Socialistische Partij, die van 1959 tot 1989 in de Tweede Kamer vertegenwoordigd was. En Nieuw Links staat ons nog vers in het geheugen als de stroming binnen de PvdA die de partij in een meer uitgesproken antikapitalistische richting wilde stuwen. Nu worden die namen gebruikt voor tegenovergestelde doelen.
NRC Handelsblad van 30-06-1998, pagina 7