Toen Bulgarije, nu Kosovo
In 1876 braken er opstanden uit in Bulgarije, dat toen onder Turkse heerschappij stond. Engeland, dat Turkije zag als een barrière op Ruslands weg naar de Middellandse Zee, vreesde verzwakking van de Turkse staat en spoorde de Turken aan tot herstel van de orde. Dat lieten ze zich niet tweemaal zeggen, en de opstanden werden op gruwelijke wijze onderdrukt. Tienduizenden Bulgaarse christenen, vrouwen en kinderen incluis, werden vermoord.
Het nieuws over deze ‘Bulgaarse gruwelen’ drong door tot in Engeland, waar het grote commotie veroorzaakte. De liberale leider Gladstone, toen in oppositie, maakte zich er welsprekend tolk van. Het was vrijwel voor het eerst dat een staatsman van een grote mogendheid opkwam voor het recht - tegenwoordig zouden wij zeggen: mensenrechten - als factor in de internationale politiek. Premier Disraeli daarentegen gaf prioriteit aan de strategische belangen van wat hij noemde ‘the Empire of England’.
Een oude tegenstelling: mensenrechten versus veiligheidsbelangen. De Westerse mogendheden worden er in de Balkan opnieuw mee geconfronteerd. Welke belangen, andere dan humanitaire, dwingen hen tot optreden in voormalig Joegoslavië: eerst in Bosnië, nu in Kosovo? De toestand daar lijkt op die van Bulgarije in 1876: Kosovo is deel van Servië, maar 90 procent van de bevolking is Albanees, dus niet-Servisch, en wordt onderdrukt - zij het nog niet op zo barbaarse wijze als destijds de Bulgaren.
Niettemin een dilemma. Eigenlijk een groter dilemma dan toen, want sindsdien is de invloed van de licht ontvlambare openbare mening op het buitenlands beleid aanzienlijk toegenomen. Zij is op de hand van de onderdrukte Kosovaren. Weinig sympathie gaat uit naar de Serviërs, die al in Bosnië hardhandig huisgehouden hebben. Moedig is de politicus die in deze situatie voor onthouding durft te pleiten.
Toch is er ook wel een niet-humanitair argument voor ingrijpen. Niet dat Rusland, zoals in 1876, nog een factor van belang is. Een land dat zegt weer eens tien à vijftien miljard dollar van het Westen nodig te hebben om het van het bankroet te redden, kan moeilijk als een serieuze bedreiging worden gezien. Dat was toen anders: na de troebelen in Bulgarije volgde een Russisch-Turkse oorlog, die Rusland bijna tot de Middellandse Zee bracht.
Nee, nu zijn er andere gevaren. De opstand van de Albanese Kosovaren kan licht overslaan naar Macedonië, waar ook een grote Albanese minderheid leeft. Die toch al wankele staat zou dan in zijn bestaan bedreigd kunnen worden. Griekenland en Bulgarije, die ieder de Macedonische staat eigenlijk als illegitiem beschouwen, zouden kunnen interveniëren, en dan zou Turkije zich misschien geroepen voelen als beschermer van de islamitische bevolking - de Albanezen zijn grotendeels islamitisch - op te treden.
De Westerse landen hebben dus wel degelijk ook een veiligheidsargument om in Kosovo in te grijpen: om erger te voorkomen. Maar daar staat weer tegenover dat de rechtsbasis van zo'n ingrijpen buitengewoon zwak zou zijn. Kosovo is immers onderdeel van Servië, dat daar dus, in de eigenlijke zin van het woord, geen agressie pleegt.
Hoezeer ook de Westerse mogendheden het Servische optreden in Kosovo veroordelen, zij verkondigen altijd luid dat zij de territoriale integriteit van Servië, dus zijn soevereiniteit over Kosovo, niet willen aantasten. Er is, met andere woorden, in feite geen volkenrechtelijke grondslag voor een militair ingrijpen in de crisis in Kosovo.
Dit volkenrechtelijk correcte standpunt krijgt weer steun van pragmatischer overwegingen: een resultaat van zo'n ingrijpen zou kunnen zijn dat Kosovo zich van Servië zou afscheiden en onafhankelijk verklaren - ook als dit niet de bedoeling van dat ingrijpen zou zijn geweest. Dat zou de Macedonische Albanezen kunnen aanmoedigen dit voorbeeld te volgen, en dan zou ook de vlam in de Macedonische pan slaan - met dezelfde gevolgen dus als hierboven beschreven bij een niet-ingrijpen.
Dit alles, en nog veel meer, zou natuurlijk ernstig overwogen moeten worden alvorens een besluit omtrent Kosovo wordt genomen. Militair ingrijpen zonder zekerheid omtrent het politieke doel dat zo'n ingrijpen beoogt, is altijd gevaarlijk. Trouwens: wat moet militair ingrijpen inhouden? Zijn bombardementen voldoende om Servië ertoe te bewegen Kosovo de autonomie, die het in 1989 ontnomen is, te hergeven? Zo niet, wat dan? Is de inzet van grondtroepen dan onvermijdelijk?
Dat de Westerse mogendheden ook niet zijn opgetreden in Rwanda, Tsjetsjenië en Tibet, terwijl daar de onderdrukking nog veel drastischer was dan vooralsnog in Kosovo, is natuurlijk waar, maar levert op zichzelf geen argument tegen optreden in Kosovo. Ieder geval moet op zijn eigen merites en mogelijkheden beoordeeld worden.
De aandrang is groot om in godsnaam in Kosovo iets te doen. Minister Voorhoeve heeft al optreden zonder voorafgaande goedkeuring van de Veiligheidsraad bepleit (al is hij daarvoor door de ministers Kok en Van Mierlo op de vingers getikt). Zijn partijgenoot Van Eekelen meent dat de Slotakte van Helsinki voldoende volkenrechtelijke basis is. De Duitse SPD laat zich inzake Kosovo, zo is in Die Zeit van 18 juni te lezen, niet meer door volkenrechtelijke bedenkingen ophouden (dat is wel een hele ommezwaai sinds haar verzet tegen steun aan de operatie tegen Irak in 1990). Ongeduld is nooit een goede raadgever.
NRC Handelsblad van 23-06-1998, pagina 9