Dood van een oud geloof?
Weinigen zullen weten wat de leer van de transsubstantiatie precies inhoudt. Toch heeft deze Nederland verleden week op zijn kop gezet. Toevallig wist ik er zelf iets meer van, omdat een lid van mijn familie ons een paar jaar geleden meedeelde rooms-katholiek te zijn geworden. Dat feit verraste ons niet zozeer als wel het motief dat hij voor zijn bekering opgaf: de leer van de transsubstantiatie had hem overtuigd van de waarheid van het rooms-katholieke geloof.
Voor mij een reden om eens na te gaan wat die leer eigenlijk betekende. Aangezien mijn boekenkast niet vol staat met werken over rooms-katholieke theologie, greep ik naar de meest voor de hand liggende bron. Die was een encyclopedie uit het jaar 1938, en aangezien die leer in de afgelopen zestig jaar wel niet veranderd zal zijn, laat ik volgen wat daarin over die leer gezegd wordt:
‘Transsubstantiatie is het geloofsgeheim, plechtig afgekondigd op het Concilie van Trente (1545-1563) als zijnde de zuivere katholieke leer, volgens hetwelk door de consecratie van brood en wijn in het H. misoffer geheel de zelfstandigheid (substantie) van het brood in de zelfstandigheid van het lichaam van Christus en geheel de zelfstandigheid van de wijn in de zelfstandigheid van Zijn bloed veranderd wordt.’ Verder wordt erin verwezen naar het lemma Eucharistie (van de hand van een Nijmeegse hoogleraar), dat uitvoerig op dit onderwerp ingaat.
Het komt erop neer dat volgens die leer het brood en de wijn die tijdens de eucharistieviering worden uitgereikt, niet slechts symbolen zijn van Christus' lichaam en bloed, maar op dat ogenblik werkelijk zijn lichaam en bloed zijn. Wie dat niet gelooft, of er op z'n hoogst alleen maar symbolen in kan zien, kan niet aan die viering deelnemen.
Dat lijkt me logisch: iemand die niet in dat mysterie, dat wonder gelooft en toch eraan meedoet, is een indringer, als u wilt: een spelbreker. Daaraan doet het feit niets af dat nu zelfs een meerderheid van de Nederlandse rooms-katholieken geen bezwaar blijkt te hebben tegen deelneming van indringers.
Zoals de bekering van dat familielid mij deed grijpen naar een encyclopedie uit 1938, deed de commotie over het prinselijk huwelijk van tien dagen geleden mij grijpen naar een boek uit 1954: Symbool en werkelijkheid van W.B. Kristensen, die van 1901 tot 1939 hoogleraar in de geschiedenis van de godsdiensten in Leiden was en onder godsdiensthistorici nog een naam heeft. (Vorig jaar werd in Oslo een colloquium gehouden over onder andere zijn werk, waaraan ook Nederlanders deelnamen.)
Kristensen schrijft in zijn boek, dat een bundel is van eerder verschenen artikelen, niet over het rooms-katholicisme, maar over de godsdienst van wat hij noemt ‘de antieke volken’. Hij betoogt dat deze zelf nooit te kennen geven dat de godsdienstige uitspraken en handelingen een andere en diepere zin hebben dan de voor de hand liggende. (...) Nergens wordt aangeduid dat getekende voorwerpen, mythische verhalen of heilige handelingen symbolen zijn.
‘Zelfs een woord dat met “symbool” vertaald zou kunnen worden, komt in deze teksten niet voor: het begrip schijnt geheel onbekend te zijn. [...] Eerst in de latere oudheid, in de tijd onmiddellijk vóór en na het begin onzer tijdrekening, ging men van symboliek en esoterisme spreken. [...] Toen hebben de Griekse filosofen en moralisten in de oude mythen, die zij symbolisch en allergorisch verklaarden, verborgen formuleringen van hun eigen nieuwe inzichten gevonden. [...]
Symboliek en esoterisme zijn hulpvoorstellingen die wij’ - en blijkbaar al mensen in de latere oudheid - ‘nodig hebben om die ouden te begrijpen, maar die de ouden niet nodig hadden om zichzelf ten begrijpen. Wij kunnen ons in de gedachtenwereld van de oude godsdiensten slechts onvolkomen verplaatsen. [...] Maar dat was voor de antieke volken natuurlijk niet zo. Zij begrepen hun eigen taal onmiddellijk, en zij leefden in de voorstellingen van hun eigen godsdienst. En daarom was het begrip symbool hun onbekend.’
Wat wij symbolen noemen was dus voor de ouden werkelijkheid. Een heilige boom was niet een symbool van een godheid, maar was voor hen dé godheid. Met het verlies het geloof in die werkelijkheid ging dan ook het oude geloof verloren. Of zoals Kristensen zegt: ‘De geest der symboliek was de dood van het antieke geloof’, en hier verwijst hij even naar een hedendaags voorbeeld: Rooms-katholieke gelovigen vereren het brood als het lichaam van Christus: het is dan inderdaad een goddelijk wezen.’ (Hij schrijft dit in een artikel in De Gids van juli 1931, toen inderdaad dat geloof onder rooms-katholieken nog algemeen was.) Kristensens buurman Huizinga (zij woonden naast elkaar aan de Leidse Witte Singel) stipt dit verschijnsel in zijn boek Homo Ludens (1938) ook aan: ‘Wanneer een godsdienstvorm tussen twee dingen van verschillende orde [...] een heilige identiteit van wezen aanneemt, dan is die betrekking niet zuiver en doeltreffend uitgedrukt door onze voorstelling van een symbolisch verband. De eenheid van de beide wezens is veel wezenlijker dan het verband tussen een substantie en haar symbolisch beeld. Het is een mystische eenheid. Het een is het ander geworden. De wilde, in zijn toverdans, is kangaroe.’
Waar het op aan komt is dat symboliek de dood van een oud geloof is. En dat geldt voor de rationalisering van de oude mysteries nog sterker. Een godsdienst, zeker het bijbelverhaal, hangt immers van mysteries aaneen. Een rationeel mens kan die niet rationeel verklaren, gelooft er dus niet in. Ja, God zelf is een mysterie. Dit alles proberen te verklaren is de bijl leggen aan de wortel van een godsdienst. Begrijpelijk dus dat kardinaal Simonis zich met hand en tand verzet tegen ontheiliging van het mysterie door deelneming eraan van niet-ingewijden, die op z'n hoogst in de symbolische betekenis ervan geloven.
Maar hij levert een achterhoedegevecht. De grote meerderheid van de Nederlandse rooms-katholieken vindt het goed dat niet-ingewijden tot het mysterie worden toegelaten - waardoor het niet langer mysterie is, doch op z'n best symbool geworden is. De geest der symboliek is echter, zo leren we van Kristensen, de dood van een oud geloof. (Kristensen zelf was niet katholiek - hij was zoon van een predikant, was getrouwd met de dochter van een predikant, en een zoon werd predikant - maar hij kende het wezen van godsdienst.)
Als het zo is dat we tien dagen geleden de dood van een oud geloof hebben meegemaakt, dan betekent dat nog niet dat alle geloof dood is, want de mensen blijven graag geloven in wonderen, en zolang dat zo is, kunnen ze beter geloven in een wonderkracht die niet van deze wereld is, dan in een aardse heilbrenger. Daar hebben we er deze eeuw genoeg van gehad. Maar hun kansen stijgen naarmate het geloof in een Jenseits afneemt.
NRC Handelsblad van 09-06-1998, pagina 9