Simonis heeft gelijk
Tweeënzestig procent van de rooms-katholieken veroordeelt het optreden van kardinaal Simonis, die de deelneming van protestanten, onder wie leden van het koninklijk huis, aan de eucharistieviering bij het huwelijk van prins Maurits en Marilène van den Broek afwees. Zeventien procent maakt het niets uit, en ook zeventien procent keurt zijn optreden goed.
Dat zijn sociologisch interessante cijfers, die de kardinaal, ja Rome te denken zouden moeten geven. Maar worden eeuwige geloofswaarheden van een kerk - en daaronder vallen het geloof dat het brood en de wijn die bij die plechtigheid uitgereikt worden, niet alleen maar symbolen zijn voor Christus' lichaam en bloed, maar dit op dat ogenblik ook zijn en de daaruit voortvloeiende consequentie dat dus mensen die dit niet geloven, brood en wijn niet tot zich mogen nemen - worden zulke geloofswaarheden door een meerderheid van de gelovigen uitgemaakt? Een waarheid is een waarheid, al gelooft er slechts één mens in. Een onwaarheid is een onwaarheid, al geloven er miljoenen in.
Wat dat betreft, heeft kardinaal Simonis dus gelijk wanneer hij deze waarheid en haar consequentie verdedigt. Daarvoor is hij door het hoogste gezag in Rome aangesteld. Hij kan zich tegenover dat hoogste gezag niet verschonen met een beroep op de opvatting van de meerderheid der rooms-katholieken in Nederland. De rooms-katholieke kerk is geen democratische instelling en pretendeert dat ook niet te zijn.
Er zijn er die nog verder willen gaan en niet eens een meerderheid zeggenschap willen geven, maar één paar. Zo iemand is ds. Nico ter Linden, die bij de plechtigheid van zaterdag als een soort misdienaar optrad en in Trouw van 2 juni schrijft: ‘het bruidspaar wilde zo graag de Maaltijd des Heren vieren’. Ook de krant die goed luistert naar de vox populi vindt dat ‘twee gelukkige mensen’ niet met die opwinding moeten worden lastig gevallen. ‘Ligt het niet veel meer voor de hand dat een ieder zich verheugt over het jong geluk en over het samengaan van twee geloven in vrede en harmonie?’
‘Maar in de kerk geldt niet dat de klant koning is, zelfs al is hij prins’, schrijft het Nederlands Dagblad terecht. Als vrijwel enig overgebleven instelling beantwoordt de kerk, elke kerk, niet aan de grillen van de markt, althans behoort zij dat niet te doen. Je hoeft zelf niet te geloven in de geloofswaarheden die hij verdedigt, om van mening te zijn dat het kardinaal Simonis tot eer strekt dat hij ze verdedigt en niet meedeint met de sentimentaliteit van het ogenblik.
Ja, maar is de toelating van protestanten niet sinds lang praktijk in oecumenische diensten en bij gemengde huwelijken? Ja, dat is zo. Sterker: kardinaal Simonis weet dat en gedoogt dat. Zit er dus niet iets schijnheiligs in wanneer hij plotseling bezwaren maakt in het geval dat een huwelijksplechtigheid, zoals die van zaterdag, via de televisie publieke zaak wordt en dus iedereen kan zien dat protestanten, zelfs leden van het koninklijk huis, toegelaten worden tot de eucharistie?
Inderdaad zit daar iets schijnheiligs in, maar je kunt in die gedoogde praktijk ook een bewijs van de grote wereldwijsheid van een tweeduizend jaar oude kerk zien. De kerk weet dat de meeste gelovigen zwakke en zondige mensen zijn, die elk ogenblik haar geboden en verboden schenden, maar zij gedoogt dit misschien wel uit liefde en deernis voor die mensen. Maar dat betekent niet dat de geboden en verboden daarmee hun waarheidsgehalte verliezen. Zo nu en dan - bij spectaculaire gebeurtenissen - wordt aan die waarheid herinnerd.
Zij die, zoals de schrijver van deze regelen, eerder in een protestantse traditie of cultuur zijn opgevoed, gruwen van dit gesjoemel, ook al zijn ze niet meer gelovig. Maar maken zij - of althans velen hunner - zich niet net zo goed schuldig aan schijnheiligheid? Het hele Nederlandse bestel is gebouwd op verboden, maar gedoogde praktijken, te beginnen op het gebied van de drugs. Is het aan hen de eerste steen naar kardinaal Simonis te werpen?
Misschien had hij zijn perschef niet moeten laten zeggen en schrijven (ook in Trouw van 2 juni) dat de niet-katholieken die zaterdag ter communie gingen - onder wie ten minste drie leden van het koninklijk huis - ‘gebrek aan respect voor het katholieke geloofsverstaan’ hebben getoond, ja dat dit als een ‘publieke provocatie’, zo niet een schoffering van de ‘officiële geloofsinzichten van een kerk’ moet worden opgevat (let overigens op dat publieke en dat officiële!).
Natuurlijk hebben de desbetreffenden, door zo te handelen, niet willen provoceren, laat staan schofferen. Waarschijnlijk hebben zij, als zij zich niet eveneens door een golf van sentimentaliteit hebben laten meeslepen, in onwetendheid de rooms-katholieke kerk eerder een teken van erkenning en waardering willen geven of uit een verkeerd begrepen oecumenisch gevoel gehandeld.
Verkeerd begrepen? Ja, want de oecumene gaat uit van een eerbiediging van elkaars geloofsverschillen, en dat hebben de andersdenkenden die ter communie gingen, juist niet gedaan. Misschien hebben zij, aangemoedigd door de pastores Oostvogel en Ter Linden, gedacht: ach, die verschillen zijn toch zo klein en onbetekenend? Zo ja, dan is het niet aan hen dat uit te maken. Bij een islamitische of boeddhistische plechtigheid zouden zij immers ook niet ‘kleine verschillen’ negeren?
Dit doet de vraag rijzen naar de grondslag van de hele oecumenische beweging. Worden daar de onderlinge verschillen wel voldoende erkend? Of worden zij eerder, terwille van de lieve vrede, verdoezeld? Ja, is het wel dezelfde God die zij vereren? De godsbeelden zijn in elk geval verschillend. Maar dat moeten de kerken zelf maar uitmaken.
Intussen zou het wenselijk zijn als de opwinding van deze week zich bij een volgende gelegenheid niet zou herhalen. Dat hoeft ook niet, want eucharistie of avondmaal maakt helemaal geen noodzakelijk deel uit van een kerkelijke huwelijksplechtigheid. Alle drukte had dus voorkomen kunnen worden.
NRC Handelsblad van 05-06-1998, pagina 7