Een nieuwe lente?
Verleden week donderdag hebben we natuurlijk allemaal de regeringsverklaring gelezen waarmee het kabinet-Den Uyl zich op 28 mei 1973, dus 25 jaar geleden, den volke presenteerde. De samenvatting op de Opiniepagina van deze bijna drie uur durende verklaring besloeg op zichzelf al bijna een hele pagina.
Een historische gebeurtenis - het aantreden van dat kabinet-Den Uyl? Blijkbaar wel, want anders zou deze krant er niet zoveel ruimte aan hebben besteed. Voor velen - bijvoorbeeld de tegenwoordige studentengeneratie, waarvan de meesten in 1973 nog geboren moesten worden - is het zelfs grijze oudheid, terwijl het voor ouderen als de dag van gisteren is.
Het is dus maar wat we onder historisch verstaan. Maar als we het kabinet-Den Uyl naar zijn pretenties beoordelen - en Den Uyl verklaarde: ‘het kabinet heeft wél een pretentie’ - dan zijn er inderdaad weinig kabinetten geweest die zoveel verwachtingen hebben gewekt - met, in de naoorlogse tijd, het kortstondige kabinet-Cals (1965-1966), waartoe Den Uyl overigens ook behoorde, als goede tweede.
Daarom zou het nuttig zijn geweest als er naast, of na, die uit het archief gehaalde regeringsverklaring van het kabinet-Den Uyl een analyse was geplaatst waarin de resultaten van dat kabinet gemeten zouden zijn geweest aan die pretenties. Het artikeltje van J.A. van Kemenade, minister van Onderwijs in dat kabinet, dat eronder geplaatst was, was niet meer dan een voetnoot, waarin de sfeer van die tijd - ‘de nieuwe lente’ werd geschetst. Geen analyse dus.
Wat is er terechtgekomen van ‘het streven naar opheffing van ongelijkheid en achterstelling’, van ‘de spreiding van inkomen, bezit, macht, kennis en zeggenschap’, van de ‘afremming van de groei van de particuliere consumptie’, van de ‘herverdeling van inkomens en vermogens’, van ‘een planmatige ontwikkeling van overheidsbestedingen’, van een ‘toetsing van richting en omvang van de belangrijkste particuliere investeringen op hun effecten voor de genoemde doeleinden’?
Dat zijn vragen waarop we het antwoord graag gehoord zouden hebben - zeker nu, 25 jaar later, de particuliere consumptie alleen maar gestegen lijkt, en de inkomens en vermogens evenzeer. Wat heeft het kabinet-Den Uyl per slot van rekening bereikt? Hebben de verwachtingen die het heeft gewekt, niet ertoe bijgedragen dat er geen tweede kabinet-Den Uyl kwam? Het triomfalisme van de PvdA - tien zetels winst na vier jaar Den Uyl - heeft gemaakt dat de partij twaalf jaar lang in de wildernis moest blijven (met uitzondering van acht maanden in 1981/2).
Dat heeft tot ontnuchtering en bescheidenheid geleid, waarvan de huidige minister-president en leider van de PvdA de belichaming is. Zij die nog heimwee hebben naar de visies van Den Uyl - ‘Waar visie ontbreekt komt het volk om’, zo besloot hij zijn regeringsverklaring - zijn daar niet gelukkig mee, maar Kok heeft wél voor de zetelwinst gezorgd die de PvdA een maand geleden boekte.
Wat bij lezing van die samenvatting van Den Uyls verklaring opvalt, is dat al die visies los lijken te staan van de internationale context. Alsof Nederland in zijn eentje een heilstaat zou kunnen oprichten! Zijn partijgenoot Vredeling, minister van Defensie, noemde hem dan ook een nationalist. Voor de Europese integratie had Den Uyl slechts een plichtmatige belangstelling. Nog in hetzelfde jaar, in 1973, zei hij ‘dat de vraag wat voor soort samenleving wij in de (Europese) Gemeenschap tot stand willen brengen, belangrijker is dan het tempo waarin het proces van Europese eenwording zich voltrekt’. De precisering daarvan leverde een half jaar later Ed van Thijn, fractievoorzitter van de PvdA in de periode van het kabinet-Den Uyl, toen hij zei dat het niet om Europa wegens Europa gaat, maar om de vraag of in Europa socialistische politiek kan worden gevoerd (rede op 1 mei 1974). Zou hij dat nog onderschrijven? Zo niet, dan zou dat de afstand tekenen die hij nu van de idealen van Den Uyl neemt.
Overigens werd Den Uyl al heel gauw met de realiteit van de wereld geconfronteerd. Op de dag dat hij de boven geciteerde woorden sprak, brak opnieuw een oorlog tussen Israel en Egypte uit, die voor Nederland tot gevolg had dat het, met de Verenigde Staten en Portugal - een voor een zich progressief noemend kabinet weinig aantrekkelijk gezelschap -, slachtoffer werd van een Arabische olieboycot. De smalle marges waarbinnen Den Uyl aan zijn visie gestalte kon geven, manifesteerden zich dus wel heel gauw!
In het licht van die realiteit klinkt ook de rede die minister van Buitenlandse Zaken Van der Stoel kort tevoren voor de Verenigde Naties had gehouden, wel wat pretentieus: ‘Een van de belangrijkste veranderingen die Nederland heeft ondergaan, is dat de generatie die bewust de Tweede Wereldoorlog heeft doorgemaakt, is opgevolgd door een nieuwe generatie, die jarenlang met het probleem Vietnam heeft geleefd. Zij geeft aan versterking van de vrede de hoogste prioriteit. Deze opvatting heeft de Nederlandse regering tot de hare gemaakt.’
Maar Van der Stoel had meer oog voor de realiteit dan Den Uyl, want op dit hoorngeschal liet hij volgen dat de Europese integratie en het Noord-Atlantisch bondgenootschap bleven behoren tot de pijlers van de Nederlandse buitenlandse politiek. ‘[...]tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren [...]’
Overigens moet gezegd worden dat, te oordelen naar sommige verkiezingsprogramma's van nu, de partijen niet veel van de laatste 25 jaar geleerd schijnen te hebben. Nog steeds wekken zij de indruk alsof Nederland in een soort broeikas zijn experimenten kan uitvoeren, terwijl het in werkelijkheid nog veel afhankelijker is geworden van wereldomvattende stromingen, vaak onder de naam ‘globalisering’ gevat, dan al onder het kabinet-Den Uyl het geval was. Mensen worden er niet graag aan herinnerd dat de marges smal zijn. Zijn ze daarom ook minder geïnteresseerd in de resultaten dan in de visies van het kabinet-Den Uyl?
NRC Handelsblad van 02-06-1998, pagina 9