De oorlog die aan ons voorbijging
Voordat Nederland op 10 mei 1940 in de Tweede Wereldoorlog betrokken werd, was het meer dan honderd jaar lang neutraal geweest, had het zich dus zorgvuldig onthouden van partijkiezen in conflicten. Dat was geen lafheid, maar een interpretatie van nationaal belang die vrijwel door iedere Nederlander onderschreven werd. Dat de Eerste Wereldoorlog aan ons voorbijging, leek dit gelijk te bevestigen.
Voor die interpretatie van nationaal belang viel trouwens, zeker voor een klein land, veel te zeggen. Waarom zou Nederland zich voortijdig onder de onzekere bescherming, dus hegemonie, stellen van een of meer grotere bondgenoten? Maar deze houding, hoe begrijpelijk in die tijd ook, betekende wel dat hele generaties zich eraan wenden het wereldgebeuren uitsluitend als toeschouwer te bekijken: heel interessant, maar wat hebben wij ermee te maken?
Niet lang voor 10 mei 1940 beschreef de bekende rechtsgeleerde B.M. Telders die houding aldus: ‘Het Nederlandse, in internationale zaken belangstellende publiek’ - en dat was nog maar een kleine minderheid! - ‘ontbeert maar al te zeer een behoorlijke internationale scholing en meent dat gemis door edele pacifistische bedoelingen en moraliserende beschouwingen te kunnen goedmaken.’ Degenen die beseften dat dit laatste niet genoeg was, maakten een minderheid van die minderheid uit.
Zo'n in meer dan een eeuw gegroeide houding verdwijnt natuurlijk niet als sneeuw voor de zon, zodra een land gedwongen wordt zijn neutraliteit te verlaten voor bondgenootschappelijkheid. En zo vinden we, nu Nederland al meer dan een halve eeuw Atlantisch bondgenoot en Europees deelgenoot is, nog steeds resten van die houding terug. Niet dat het verlangen naar een neutrale status zoals die voor 1940 gekoesterd werd, door velen gedeeld wordt, maar de neiging om de beslissingen in internationale vraagstukken, en dus het denken erover, aan anderen - in de Koude Oorlog bijvoorbeeld aan de Amerikanen en in de Kamer aan de enkele deskundigen - over te laten is nog steeds groot. Evenals de neiging tot ‘edele pacifistische bedoelingen en moraliserende beschouwingen’.
Ook in de grote steun waarop ontwikkelingssamenwerking kan rekenen, vinden we die behoefte terug, zich te onttrekken aan de moeilijke keuzen waarvoor de boze wereld ons stelt. Zelden wordt gevraagd naar de doeltreffendheid van de hulp die zo ruimschoots gegeven wordt. Het geven zelf lijkt ons van die verplichting te ontslaan. En die hulp, die dus een schijnbaar engagement voorstelt, is niet onderdeel van één conceptie die het hele buitenlandse beleid beslaat. Dat toont het gebrek aan samenwerking tussen de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking wel aan. In die lange periode van neutraliteit, waarvan nog steeds resten in veler denken te vinden zijn, was de Eerste Wereldoorlog natuurlijk een cruciaal moment. Nederland, het is al gezegd, werd gespaard; de omringende landen werden in die miljoenenslachting betrokken. Dat betekende dat de kloof in ervaring en dus denken tussen Nederland en die andere landen nog groter werd.
De historicus prof. dr. M.C. Brands heeft over dit thema - ‘The Great War die aan ons voorbijging’ - op 22 september jongstleden een rede gehouden ter gelegenheid van de opening van de nieuwe behuizing van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Deze en andere bij die gelegenheid gehouden redevoeringen zijn nu uitgekomen in een boekje, Het belang van de Tweede Wereldoorlog, uitgegeven door Sdu Uitgevers, Den Haag.
De Eerste Wereldoorlog is, anders dan de ‘collectieve rampenervaring’ van de Tweede, ‘niet of ternauwernood opgenomen in ons nationale bestand van collectieve herinneringen’, zegt Brands. Daardoor ‘miste ons land een cruciale wissel van de moderne geschiedenis van ons continent’ en ‘is de toch al korte twintigste eeuw in Nederland wel heel erg kort geworden en liepen veel lijnen van de negentiende eeuw’ - die immers tot 1914 heeft geduurd - ‘ononderbroken door’, ook na 1918.
Een van de gevolgen daarvan was: ‘gebrek aan aansluiting bij het geschiedbeeld van de buren’ - buren die nu onze bondgenoten en partners zijn, met wie wij beweren een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te willen voeren. Is zo'n beleid - afgezien van andere oorzaken - mogelijk wanneer het geschiedbeeld en de collectieve ervaring van die buren zo verschillend zijn van de onze? Pas in de Tweede Wereldoorlog zijn ze nader tot elkaar gekomen.
De Eerste en de Tweede Wereldoorlog kunnen beschouwd worden als één groot conflict, met een twintigjarig bestand van 1918 tot 1939. Maar het ‘tijdvak van de Tweede Wereldoorlog - inclusief het vervolg in de Koude Oorlog - eindigt pas met de revoluties van 1989/91.’ Na de Eerste Wereldoorlog, die aan ons voorbijging, leefde Nederland rustig door alsof er niets gebeurd was. Kunnen we dat ook nu doen, nu een tijdvak - van 1914 tot 1991 - afgesloten is?
Brands vreest dat ‘het karakter van de geleidelijkheid van de eigen Nederlandse geschiedenis (...) ons in sterke mate verhindert oog te hebben voor wat werkelijk “Umbrüche” in de wereld om ons heen blijken te zijn’. Want in 1989/91 heeft zich een Umbruch, een machtsverschuiving voltrokken: het Sovjet-rijk is uiteengevallen, Duitsland één en groter geworden, de Amerikaanse bescherming minder nodig geworden.
Heeft Nederland daar voldoende oog voor? En beseft het dat deze verschuiving natuurlijk ook gevolgen heeft voor zijn eigen positie? Niets aan de hand, antwoordde de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, toen hem kort na de val van de Muur die vraag werd gesteld. Nederlands belang bleef bij de NAVO en de Europese Unie. Ja, natuurlijk, maar de positie van de organisaties was zèlf veranderd, en dus ook Nederlands positie daarin. Maar dat leek de minister niet te beseffen; althans wilde hij zich daarover niet uitlaten.
Of die ‘Nederlandse parochiale myopie’ uitsluitend daaraan toe te schrijven is dat ons land zijn ‘onschuld en naïviteit’ niet in de Eerste Wereldoorlog verloren had, is de vraag. Eenzelfde parochialisme als waardoor zijn afwikkeling van de dekolonisatie gekenmerkt werd, was ook de Fransen en de Belgen, die de Eerste Wereldoorlog wèl meegemaakt hadden, niet vreemd. En ook de Fransen hebben moeite hun plaats in de wereld van na 1989/91 te vinden.
Wèl lijkt de wijze waarop de Nederlanders de Tweede Wereldoorlog verwerkt hebben, voor een deel toe te schrijven aan zijn niet-betrokkenheid bij de Eerste. Daardoor is de inval van mei 1940, gevolgd door de bezetting, waarschijnlijk een grotere schok geweest voor de Nederlanders, die zich angstvallig neutraal hadden gedragen, dan voor andere volken die, onder andere in 1914-1918, aan dat soort Umbrüche in hun geschiedenis gewend waren geraakt. Mede wellicht daarom de moeite die veel Nederlanders - zelfs Nederlanders wier ouders na de Tweede Wereldoorlog geboren zijn - hebben het huidige Duitsland te zien zoals het is. Die houding contrasteert merkbaar met die welke de Fransen, wier land binnen één eeuw driemaal door de Duitsers overvallen is geweest, tegenover Duitsland innemen.
NRC Handelsblad van 13-03-1998, pagina 7