Vlag op een modderschuit
Julius Caesar eiste van zijn vrouw dat haar gedrag niet alleen smetteloos zou zijn, maar ook onbesproken. Toen zij, buiten haar schuld, in een schandaal verwikkeld was geraakt, scheidde hij dan ook van haar. Sindsdien wordt, vooral in het Engelse spraakgebruik, gesproken van de regel van ‘Caesars vrouw’.
Als die regel op de kroonprins toegepast zou worden, zou hij nu moeten afzien van zijn lidmaatschap van het Internationaal Olympisch Comité. Immers, hij is in opspraak gebracht, en of de kwalificaties die de voorzitter van het Nederlands Olympisch Comité hem heeft toegevoegd, nu terecht of niet zijn; ja, of die voorzitter ze inderdaad al dan niet heeft gebezigd, doet niet terzake.
Maar ja, in het land waar de ‘Carringtondoctrine’ - aftreden wanneer er onder je verantwoordelijkheid fouten zijn gemaakt, ook als je er niets van wist - niet geldt, zal hier ook wel een mouw aangepast worden. Het loopt tegen de verkiezingen, zodat geen politicus het odium op zich wil laden die jongen iets te misgunnen.
Het is waar: ook als lid van het IOC blijft prins Willem-Alexander handelen onder verantwoordelijkheid van het kabinet. ‘De Nederlandse regering’, schreef Harry van Wijnen eergisteren op deze pagina, ‘behoudt de vrijheid de kroonprins terug te roepen als zou blijken dat deze een marionet in de ‘besluitenregering’ van de autocratische Spanjaard (voorzitter Samaranch) mocht zijn geworden.
Dat is waar, maar het lijkt geen prettige positie voor de prins om als marionet van het Nederlandse kabinet op te treden, en dat zal onvermijdelijk zijn zodra er over zaken beslist moet worden die politieke implicaties hebben. Dan mag de prins niet slechts bij zichzelf - of bij zijn directe omgeving - te rade gaan. Hij zal ruggespraak met Den Haag moeten houden - wat hij volgens de regels van het IOC niet mag.
Zulke implicaties nu doen zich herhaaldelijk voor. Om ons tot de naoorlogse Spelen te beperken - en dus niet de kwestie van de Olympische Spelen in het Berlijn van Hitler op te rakelen - zijn er incidenten met politieke implicaties geweest in Mexico 1968 (slachting onder studenten), München 1972 (moord op Israelische sporters), Moskou 1980 (een half jaar nadat de Sovjet-Unie Afghanistan was binnengevallen), en misschien vergeet ik er een paar.
Telkens is de reactie van het IOC - ook onder Samaranchs voorganger - geweest: doorgaan met de Spelen, onder het motto dat sport niets met politiek te maken heeft - een leugen, alleen al omdat het gastheerland vooral om politieke redenen gastheer wil zijn. Dat is zeker het geval bij landen onder totalitair regime. Maar er is ook een andere leugen, die het IOC druk verbreidt: de Olympische Spelen bevorderen de broederschap tussen de volken. Niets is minder waar. De Olympische Spelen zijn een markt waar het nationalisme hoogtij viert, sterker: waar honderden nationalismen hoogtij vieren.
Atlanta 1996 ligt nog vers in het geheugen, met de uitzinnige vreugde waaraan talloze Nederlanders, dikwijls in wonderlijke tooi, zich overgaven zodra een landgenoot een medaille in de wacht had gesleept. Bezoekers uit andere landen zullen bij successen van hun landgenoten niet anders gereageerd hebben, maar dat zagen we niet zo vaak op onze televisie, die ook nationalistisch is.
En wie hoste er uitbundig mee in die nationalistische orgie? Juist, Willem-Alexander. Of dat erg waardig was, zullen we in het midden laten. In elk geval was dit vertoon geen blijk van internationale broederschap, want anders zou hij ook bij overwinningen van anderen dan Nederlanders hebben moeten hossen.
We kunnen er zeker van zijn dat de televisiebeelden van die Oranje-explosie, waaraan de kroonprins meedeed, bij miljoenen kijkers meer beklijven dan de bedachtzame woorden die zijn moeder met Kerstmis tot het volk richt. Misschien heeft 's prinsen lidmaatschap van het IOC één voordeel: hij zal zich dan - althans dat mogen we aannemen - niet meer zo solidariseren met één natie.
Dat de Olympische Spelen het tegendeel bereiken van wat ze zeggen te bevorderen, blijkt ook in Nagano. Het Algemeen Dagblad van gisteren citeert een Nederlandse schaatsster die in drie Duitse collega's haar meerderen heeft moeten erkennen: ‘Nu springen de tranen me alleen in de ogen omdat ik wéér dat Duitse volkslied moet aanhoren. Ik kan die Duitse vlag niet meer zien. Ik word er kotsmisselijk van.’
En als ze toevallig had gewonnen en er was een zee van Nederlandse vlaggen geweest? Zou ze dan ook kotsmisselijk zijn geworden? Het had gemoeten, als ze trouw aan de Olympische gedachte was. Maar die is een leugen. Een fatsoenlijk mens moet daar ver van blijven. En dan hebben we het nog niet eens over het ongure gezelschap dat het IOC is. De prins dient daar als vlag op een modderschuit.
NRC Handelsblad van 13-02-1998, pagina 7