Het revolutionaire kapitalisme
Terwijl afgelopen weekeinde de wereld het feit herdacht dat Marx en Engels honderdvijftig jaar geleden hun Communistisch Manifest publiceerden, was ik in een Betuws dorpje om te herdenken dat daar, eveneens in februari 1848, een predikant, die als een der eersten vond dat de kerk ook een sociale taak had, een asiel stichtte voor wat toen genoemd werd: ‘gevallen vrouwen’.
Hoewel dit initiatief van die dominee in het Nederland van toen als bijna revolutionair beschouwd werd, valt zijn historische betekenis natuurlijk in het niet bij die van het pamflet van de twee socialisten. Bijna anderhalve eeuw heeft de wereld met hun ‘spook’ - zo noemden Marx en Engels het communisme immers - geleefd, en wie weet zal het eens opnieuw opdoemen.
Het was dus een goed idee van de redactie van het Zaterdags Bijvoegsel om op 7 februari zes auteurs van verschillende politieke pluimage hun licht te laten schijnen over de betekenis van het Manifest. Van die zes is de politieke affiliatie van vier bekend: één (nog steeds) communist, één liberaal en twee sociaal-democraten. Nummer vijf was communist; en van nummer zes, een Engelsman, weet ik te weinig om hem ergens onder te kunnen brengen.
Het opmerkelijke was - of eigenlijk is het helemaal niet zo opmerkelijk - dat, behalve de communist, ze het nogal eens waren over de betekenis van het Manifest: de voorspellingen van beide auteurs waren grotendeels niet uitgekomen, maar als analyse van het kapitalisme was het geschrift in vele opzichten nogal actueel.
Waarom? Omdat het kapitalisme, anders dan beiden voorzien hadden, nu eerst recht een zegetocht over de hele wereld schijnt te maken, zij het veelal in een andere gedaante dan waarin Marx en Engels het in hun tijd kenden. En bij die zegetocht komen, zoals zij wél voorspeld hebben, velen aan de kant van de weg te vallen. Als ze terug zouden keren op aarde, zou het respect dat Marx en Engels hadden voor het kapitalisme, waarschijnlijk nog groter zijn dan het toen al was. ‘De bourgeoisie heeft in haar klassenheerschappij van amper honderd jaar massalere en kolossalere productiekrachten gecreëerd dan alle voorgaande generaties bij elkaar’, schreven zij. Dat is sindsdien alleen maar exponentieel toegenomen.
‘En waar de bourgeoisie maar komt, ondermijnt zij de traditionele werkwijzen’, schrijft John Cassidy, die verder het Manifest weer citeert: ‘De oeroude nationale industrieën zijn verwoest en worden nog dagelijks verwoest. Ze worden verdrongen door nieuwe industrieën, waarvan de invoering voor alle beschaafde naties een kwestie van leven of dood wordt.’ Dat geldt tot de dag van vandaag.
Kortom, het kapitalisme - of de bourgeoisie als zijn sociale klasse - is een revolutionaire kracht, die alles op zijn weg vernielt of op z'n minst onherkenbaar vervormt. Waarden en normen kent het niet. Het is een amorele kracht, die zich anderzijds ook wonderwel weet aan te passen aan zijn omgeving. Zo creëerde in de jaren '60 de counterculture, die zelf antikapitalistisch was, een gat in de markt, waarvan het kapitalisme dankbaar gebruik maakte.
Vanzelfsprekend geldt wat hier van het kapitalisme gezegd wordt niet noodzakelijkerwijs voor alle afzonderlijke kapitalisten. Die kunnen liberaal, christen-democratisch of zelfs socialist zijn. De PvdA'er Rick van der Ploeg blijkt in het Zaterdags Bijvoegsel voorstander van een ‘volkskapitalisme’ te zijn, en in afwachting daarvan speculeert menig PvdA'er rustig op de beurs. Ik heb zelfs een oude dame gekend die, in de jaren '50, haar vermogen aan de CPN naliet (die die erfenis niet preuts versmaadde).
De afzonderlijke kapitalist kan dus een zedelijk hoogstaand iemand zijn en een ideologie aanhangen - op zichzelf is het kapitalisme amoreel en niet-ideologisch. Onverschillig ten aanzien van normen en waarden, is het tegengesteld aan het conservatisme. In zoverre is Bolkestein, wanneer hij de nadruk legt op normen en waarden, eerder conservatief dan liberaal.
Wat is het geheim van het succes van het kapitalisme? Dat het zich aanpast aan de natuur van de mens. En wat is die natuur? Niemand heeft dat beter geschetst dan de zichzelf links noemende Herman Franke in De Groene van 21 januari deed: ‘Mensen doen niet van nature lief tegen elkaar.’ De waarheid is veeleer dat ‘de meeste mensen hebzuchtige roofdieren zijn, die je tegen elkaar moet beschermen, want anders vreten de sterksten de zwaksten gewetenloos op. Als ze lief zijn voor elkaar, zijn ze dat uit welbegrepen eigen belang.’ Heel juist, (al getuigt het van een ander geloof dan dat van het socialistische strijdlied ‘De mens is goed...’) en daarom is er volgens Franke ‘heel veel staatsinmenging nodig en een overheid die veel wetten uitvaardigt die moeten verhinderen dat mensen elkaar afmaken en uit winzucht van de aarde een vuilnisvat maken; wetten die hen dwingen rekening met elkaar te houden en voor elkaar te zorgen’. Socialisme dus. Op zichzelf hoeft daar niets tegen te zijn - behalve dat zo'n politiek zelden lange tijd de meerderheid van de bevolking achter zich krijgt en dat de geschiedenis heeft aangetoond dat zo'n etatisme - of het zichzelf nu links dan wel rechts noemt - tot mislukking gedoemd is, zeker wanneer het tot één staat beperkt blijft. Over het lot van het ‘reële socialisme’ in Oost-Europa hoeven we niet te spreken, maar zelfs Zweden is geen model meer.
Een andere kracht die de menselijke natuur aan banden heeft pogen te leggen, is de religie (het woord betekent: binding). Maar die verliest ook aan kracht, althans in haar institutionele vorm. Kortom, het kapitalisme heeft nog geen gelijke, laat staan sterkere, tegenkracht gevonden, al kan het nog altijd, net als het communisme, aan innerlijke tegenstellingen ten onder gaan.
NRC Handelsblad van 10-02-1998, pagina 7