De wraak van de economie
Verleden week donderdag maakte ik een discussie mee tussen Felix Rottenberg, de vorige voorzitter van de PvdA, en de socioloog J.A.A. van Doorn. Op een goed ogenblik sprak de laatste over ‘de wraak van de economie op de politiek’. Ik vond dat een mooie uitdrukking, die mij aan het denken heeft gezet. Dat denken - wat het ook waard moge zijn - mag niet op Van Doorns conto geschreven worden. Hoe het ook zij - vaststaat dat we sinds ongeveer 1989 getuige zijn van de overwinning van het marktdenken. Ook het socialisme, dat een poging was de markt aan banden te leggen, heeft haar nu omhelsd. Liberalen en socialisten lijken steeds meer op elkaar, zoals we in Nederland kunnen zien.
Dat wil niet zeggen dat alle socialisten met overtuiging meedoen. Zo nu en dan zijn ze onderhevig aan oude reflexen. Zo nam twee weken geleden een congres van de PvdA een wijzigingsvoorstel aan tot beperking van de hypotheekrente-aftrek. Haar lijsttrekker veegde die van tafel, en het congres berustte daarin. Het boog het hoofd voor een onweerstaanbare kracht, ditmaal in de gedaante van een premier wiens populariteit de partij de overwinning lijkt te beloven.
Als een politieke partij die van het ingrijpen van de overheid in de economie een beginsel had gemaakt, nu inziet dat dit een vechten tegen de bierkaai is, dan kan inderdaad van een wraak van de economie op de politiek gesproken worden. En als dit tot gevolg heeft dat de verschillen tussen de politieke partijen steeds minder worden en er dus weinig politiek meer over is, dan is die wraak compleet.
Maar kunnen we niet net zo goed spreken van een wraak van het leven? In feite hebben socialisme en christendom gemeen dat zij het op zichzelf bandeloze leven willen beteugelen, althans ordenen. Hun succes is niet daverend geweest. ‘Verjaag de aard van de mens, en hij komt terug in galop’, aldus een Frans gezegde.
Resultaat: dramatisch verlies van de kerken aan gelovigen, en wanneer de sociaal-democraten op het ogenblik weer in de lift lijken te zitten, dan is dat niet doordat zij socialist zijn, maar doordat hun tegenstanders er een potje van gemaakt hebben.
Maar laten we de existentiële vragen buiten beschouwing laten en ons tot de politiek bepalen. Zij leeft van de tegenstellingen, van de controverse. Wat blijft er van haar over wanneer het steeds meer koekoek één zang wordt. Had de veel bespotte Francis Fukuyama dan toch gelijk, toen hij ‘eeuwen van verveling’ voorspelde? En wat brengt verveling op den duur voort? Meestal niet veel goeds. Op wereldschaal wordt de overwinning van de markt meestal, met een anglicisme, globalisatie genoemd. Het is natuurlijk niet alleen maar de markt, het is het hele samenstel van markt, technologie en communicatie, dat de wereld omspant en waaraan de staten, of ze nu willen of niet, zich moeten aanpassen. Jean-Marie Guéhenno heeft dit in zijn boek Het einde van de democratie zo onder woorden gebracht:
‘Zal de politiek’, schrijft hij, ‘een dergelijke omwenteling kunnen overleven? Vanaf het begin, sinds het ontstaan van de Griekse stad, is politiek de kunst van het regeren van een groep mensen die worden gekenmerkt door hun geworteldheid in een plaats, stad (polis) of natie. Als solidariteit zich niet meer laat opsluiten in de geografie, als er geen stad, als er geen natie meer is, kan er dan nog politiek zijn?’
Het antwoord geeft hij in het op deze woorden volgende hoofdstuk, dat ‘Het einde van de politiek’ heet. ‘In het tijdperk van de netwerken wordt de verhouding van de burgers tot het politieke bestel concurrentie aangedaan door de talloze verbindingen die zij buiten dit bestel om tot stand brengen, met het gevolg dat de politiek, wel verre van het organiserend beginsel van het menselijk leven te zijn, een secundaire activiteit wordt, ja zelf een kunstmatige constructie, die niet geschikt is om de praktische problemen van de tegenwoordige wereld op te lossen.’
En Guéhenno voorspelt: ‘Er is geen politieke ruimte meer, geen collectieve solidariteit. In plaats daarvan slechts dominante percepties, die even vluchtig zijn als de belangen waardoor ze gemanipuleerd worden. [...] Een samenleving die tot in het oneindige verbrokkelt, zonder geheugen en zonder solidariteit [...], een samenleving zonder burgers en dus, ten slotte, een non-samenleving.’
Kortom, een noch voor socialisten noch voor conservatieven verheugend vooruitzicht, te minder omdat ook hier de vraag gesteld kan worden: wat komt daar op den duur uit voort? Nu al zijn er verschijnselen van reactie te signaleren: nationalisme, regionalisme, protectionisme, heimwee naar het communisme - allemaal pogingen om in de baaierd van onzekerheden een houvast aan iets vertrouwds te vinden.
Misschien dat deze houvasten, die schijnhouvasten zijn, de menselijke behoefte aan identiteit en saamhorigheid tijdelijk kunnen bevredigen, maar welvaart zullen ze zeker niet verschaffen. Dat hebben we in het nog niet verre verleden gezien.
Maar staat er niet geschreven: niet alleen van brood zal de mens leven? Jawel, maar de illusies die vaak lange tijd het gebrek aan brood kunnen doen vergeten, hebben ook weinig meer dan rampen over de wereld gebracht. Ook dat hebben we gezien.
NRC Handelsblad van 06-02-1998, pagina 7