First things first
‘In mijn jeugd had een procureur-generaal geen betaalde nevenfunctie.’ Dit zei, zo lees ik in de Volkskrant, de kunsthistoricus prof. H. van Os, oud-directeur van het Rijksmuseum, donderdag op een symposium over deugdzaamheid in de politiek, dat in Heerlen gehouden werd.
Ik weet niet hoe oud prof. Van Os is, maar ik herinner me uit mijn jeugd dat er een lid, later vice-president, van de Hoge Raad was (mr. L.A. Nypels) die tevens commissaris was bij een gloeilampenfabriek in het zuiden des lands. Dat wekte toen enig opzien (het was, geloof ik, een precedent), maar dat belette na de oorlog een president van 's lands hoogste rechtscollege (mr. J. Donner) niet tegelijkertijd president-commissaris van een verzekeringsmaatschappij te zijn. Nu zijn er verschillen tussen leden van de rechterlijke macht en die van het openbaar ministerie, maar in dit opzicht - de vraag of het hebben van een betaalde bijbaan oorbaar is - bestaan er, dunkt me, geen verschillen. Blijkbaar wordt het hebben van zo'n bijbaan in beginsel op z'n minst geoorloofd geacht, althans gedoogd.
Of deze lankmoedigheid al dan niet toegejuicht moet worden, is een andere zaak. In dezelfde Volkskrant las ik dat de hoogleraar bestuurskunde P. Frissen (Tilburg) erop wijst dat ‘het juist de opdracht (van de minister) aan Docters van Leeuwen was om het OM open te gooien. Het moest zich sterker op de samenleving oriënteren. Het hebben van nevenfuncties hoorde daarbij’.
Ook het Kamerlid G.J. Schutte (GPV), wel het staatsrechtelijk geweten van de Tweede Kamer genoemd, schijnt zo te denken. In het debat van woensdag zei hij: ‘Procureur-generaal Steenhuis mag nevenfuncties bekleden, ook bij Bakkenist’ (de organisatie die een opdracht van het OM had gekregen), eraan toevoegend: ‘Of hij er wijs aan deed van dat recht gebruik te maken, kun je betwijfelen.’ Maar dat is een andere zaak.
Hoe het ook zij, ik moet bekennen dat ik in het begin van de vorige week, met behoud van dezelfde twijfel als die van Schutte, geneigd was kritischer te staan tegenover de minister dan tegenover de procureurs-generaal. Ongetwijfeld had de herinnering aan haar vroegere zwakke optreden, zo niet blunders, die neiging bevorderd.
En toen zij in de Kamer zei dat, toen zij gehoord had van Steenhuis' bijbaan, de oren haar van het hoofd gevallen waren, deed dat voor mij bijna de deur dicht. Zij had van die bijbaan behoren te weten (temeer omdat Steenhuis die had gemeld). Als door ambtelijke onachtzaamheid dat nieuws niet tot haar doorgedrongen was, was zij daarvoor verantwoordelijk. Door die uitroep leek zij die verantwoordelijkheid van zich af te schuiven.
Goed, daarna was er een overreactie van de kant van de procureurs-generaal gekomen, maar ook toen nog overheerste bij mij de kritiek op de minister. Ik moet echter bekennen dat dezelfde Schutte mij op andere gedachten heeft gebracht. In een bijna klassiek betoog - klassiek ook doordat de korte spreektijd die zijn tweemansfractie ter beschikking staat, hem tot bondigheid dwong - maakte hij duidelijk waar het in het conflict tussen ministers en PG's om ging. Ik citeer hieronder uit die rede.
‘Ambtenaren hebben veel rechten en in essentie maar één plicht, te weten dienstbetoon aan het bevoegde gezag. Hoe hoger zij zijn geplaatst, hoe zwaarder hun plicht weegt en hoe zorgvuldiger zij moeten omgaan met hun rechten. Ziehier in een notendop waar het mijns inziens om gaat in wat geworden is een gezags- en vertrouwenscrisis tussen de regering en een deel van het openbaar ministerie. [...]
We kunnen uiteraard niet om de vraag heen hoe dit alles heeft kunnen gebeuren. [...] Gebeurtenissen als die van de afgelopen week komen niet uit de lucht vallen. Een gezagscrisis ontstaat niet zo maar. [...] Vragen daarover moeten we niet willen ontlopen, maar moeten op het juiste moment aan de orde komen.
Nu (mijn cursivering - J.L.H.) gaat het erom de verantwoordelijkheid van de politiek ook voor het openbaar ministerie te bevestigen. Het debat daarover moet niet diffuus worden door een discussie over de rol en de positie van de minister.’ Daarover zijn er, zei Schutte in tweede termijn, ‘best vragen te stellen’, maar ‘die zaken moeten van elkaar gescheiden worden en blijven.’
Met andere woorden: nu ging het erom de verantwoordelijkheid van de politiek ook voor het OM te bevestigen, en wat dat betreft schaarde Schutte zich achter de minister - hoe zwak die ook mag zijn - en haar handelwijze, die hij, gegeven de situatie zoals die door de PG's - althans door Docters van Leeuwen en Steenhuis - was geschapen ‘onvermijdelijk’ noemde.
Eerst moest dit duidelijk vastgesteld worden. First things first. Daarna kan de rest van 's ministers beleid aan de orde komen. Dat dat in de drie maanden die ons nog scheiden van de verkiezingen, nauwelijks zal kunnen gebeuren, doet niet af aan de principiële juistheid van de prioriteit die Schutte ons in herinnering riep. Ik ben hem er dankbaar voor dat hij bij mij althans die diffusie heeft verjaagd.
NRC Handelsblad van 03-02-1998, pagina 9