De dominee heeft gewonnen
‘Frankrijk ligt op een steenworp afstand, maar de schaal is er altijd groter, de emoties zijn er heftiger en de discussies meer op het scherp van de snede. Zo was in Nederland 1997 het jaar van de Liro-affaire en het Tommel-debat, en in Frankrijk het jaar van Maurice Papon en de 85 miljoen doden door toedoen van het communisme.’
Aldus vat Martin Sommer, correspondent van de Volkskrant in Parijs, in zijn krant (6 januari) het verschil in niveau samen dat er bestaat tussen Nederland en Frankrijk wat betreft de discussie over de misdaden onder het nationaal-socialisme en het communisme gepleegd.
Het is waar: terwijl het Nederlandse communisme, behalve misschien in zijn beginperiode, nauwelijks interessante gesprekspartners heeft voortgebracht, heeft het Franse communisme lange tijd bijna de hele intelligentsia in zijn greep gehad. Het geldt ook voor de literatuur: in Frankrijk waren talloze schrijvers communist of meeloper; bij ons Theun de Vries en dan een hele tijd niets.
Het is ook waar voor de collaboratie: waar zijn de Nederlandse evenknieën van Céline, Drieu la Rochelle, Brasillach, Maurras? Maarschalk Pétain was tenminste nog de held van Verdun, terwijl Mussert een kleine burgerman was. Zelfs een intellectuele fijnproever als president Mitterrand was gecharmeerd van het gezelschap van René Bousquet, de topman van de politie onder Vichy.
Misschien mogen we onszelf gelukkig prijzen met dit verschil in niveau, want moreel strekt het Frankrijk niet tot eer. Maar we hebben het hier niet over een moreel, maar over een intellectueel verschil. Het niveau van een discussie - en daar gaat het hier om - wordt niet bepaald door haar morele, maar door haar intellectuele gehalte.
Ja, het zou heel goed kunnen zijn dat het betrekkelijk lage niveau van de discussie in Nederland toe te schrijven is aan de invloed van het moralisme op onze cultuur. Daaraan hebben ook de communisten zich niet weten te onttrekken. Ook bij hen heeft ten slotte de dominee het gewonnen van Marx (die niets van moralisme moest hebben). Gelukkig - maar wèl ten koste van het niveau van de discussie.
Slechts één maal heb ik een communist - en dat was nog alleen maar een meeloper - amoralistisch horen redeneren, en dat was juist een dominee, nl. Bé Ruys, Nederlands predikante in Berlijn. Zij moest niets hebben van de ‘idealistische lijn: weg van de blokken, lief voor elkaar’. Nee, het ging erom ‘binnen het politieke machtsspel de bewapeningsspiraal te keren. Daarom moeten we zien waar de zwakste macht zit; die moeten we steunen, en dat is de Sovjet-Unie.’
Dat was in het begin van de jaren '80, maar dat betekent niet dat deze wijze van redeneren verouderd is. Onnodig te zeggen dat ik het met de redenatie niet eens ben, maar die wijze van redenering geeft tenminste houvast in een discussie, en dat ontbreekt te veel in het Nederlandse discours.
Ook Bolkestein, wiens laatste boek, Onverwerkt verleden, gisteren verschenen is, ontkomt niet helemaal aan die morele toonzetting. Geen wonder, want hij schrijft voor een Nederlands publiek en is in discussie met mensen die - voor zover zij Nederlanders zijn - ten slotte de morele factor de doorslag hebben laten geven. Nogmaals: gelukkig, maar in een intellectuele discussie niet helemaal bevredigend.
Bolkesteins boek heeft nu al, en juist in linkse kring, veel lof gekregen. In de Groene noemt de ex-communist M. Fennema het een ‘indrukwekkend egodocument’ en looft hij Bolkesteins ‘gevoel voor rechtvaardigheid’. Hij vindt zelfs dat Bolkestein de prijs van de beste journalist van Nederland moet krijgen, want ‘interviewers die zich zo goed voorbereiden en bovendien zo geïnteresseerd zijn in het verhaal van hun gesprekspartner zijn zeldzaam’ (Bolkesteins boek bestaat grotendeels uit interviews met Oost-Europese ex-dissidenten en ex-communisten). Inderdaad, Bolkesteins manier van interviewen steekt gunstig af tegen de in Nederland veelal gebruikelijke manier om de geïnterviewde alleen maar een bandrecorder voor zijn neus te zetten en dan uit te tikken wat hij allemaal gezegd heeft. Bolkesteins grondige ingewerktheid in de materie stimuleert daarentegen de geïnterviewde, die veel meer interessants vertelt dan hij ooit tegenover een stom apparaat - of een stomme journalist - zou zeggen.
Voor de lezer is misschien het enige bezwaar dat hijzelf heel goed op de hoogte moet zijn van de gebeurtenissen waarover interviewer en geïnterviewde praten, en wanneer, zoals hier meestal het geval is, die gebeurtenissen zich vóór 1989 - vaak heel lang vóór 1989 - afgespeeld hebben, wordt er veel gevraagd van de kennis en het geheugen van de lezer. Wie weet nog wie Bierut, Ochab, Gierek waren? Zelfs met Jaruzelski zullen velen moeite hebben.
Toch vinden sommige linkse lofprijzers dat Bolkestein eenzijdig is geweest. Fennema brengt dit zo onder woorden: ‘Het is te hopen dat hij, nu het communisme nauwelijks meer bestaat, zijn gevoel voor rechtvaardigheid ook laat meespelen in zijn beoordeling van kapitalistische regimes.’ En de door Bolkestein geattaqueerde ex-communist Ina Brouwer stelde zelfs voor de televisie als voorwaarde voor een discussie met Bolkestein over het communisme dat dan ook de misdaden van het kapitalisme ter sprake zouden komen.
Met alle respect: dit is onzin. Waarom? Omdat het kapitalisme, dat in de eerste plaats geen ideologie is, nooit heeft gepretendeerd een betere wereld tot stand te brengen. Terwijl communisme en zelfs fascisme nog een ideaal nastreefden, is het kapitalisme alleen maar uit op winst. Om dat doel te bereiken, is het bereid tot alle compromissen. Zo heeft het op den duur ook geleerd mensenrechten te eerbiedigen.
Die extreme soepelheid heeft gemaakt dat het kapitalisme heeft overleefd, terwijl ideologieën als communisme en fascisme het per slot van rekening niet hebben gebolwerkt. Wat dat betreft zijn kapitalisme en communisme onvergelijkbare grootheden en is een discussie zoals door Fennema, Brouwer en anderen gewenst bij voorbaat zinloos.
NRC Handelsblad van 13-01-1998, pagina 9