Er komt geen nationaal debat
Over één ding zijn Bolkestein en Brinkhorst het eens: de eerste krijgt veel te weinig weerwerk. De voormalige staatssecretaris, fractieleider van D66 en nu Europarlementariër Brinkhorst heeft dat gezegd in een interview dat vrijdag in deze krant stond. En wat Bolkestein daags daarna zei in zijn toespraak voor de Vereniging voor de Staathuishoudkunde kwam op hetzelfde neer.
Eerst Bolkestein. In die toespraak zei hij dat ‘de VVD de enige partij lijkt te zijn die zich echt zorgen maakt’ over de euro. ‘Dat de financiële instellingen in Nederland alleen maar “hallelujah” roepen, begrijp ik wel. Voor ons bankwezen is aansluiting bij de EMU van groot commercieel belang.’
Maar wat hem teleurstelt is de ‘kritiekloze opstelling van onze economen’ (behalve van een paar ‘oudbakken Keynesianen’). Die kritiekloze opstelling is ‘er mede oorzaak van geweest dat in Nederland de publieke discussie over de EMU nauwelijks van de grond is gekomen’. In laatste aanleg is de politiek voor dit gebrek aan belangstelling verantwoordelijk, hoewel Bolkestein dat niet zegt.
Brinkhorst daarentegen zegt het wèl. ‘Er zijn te weinig Nederlanders die wat van Europa afweten’, en bij de politici is de kennis niet beter. Hij pleit daarom voor een ‘nationaal debat’ over de plaats van Nederland in Europa. ‘De kern van het probleem is dat wij nooit politiek over Europa hebben nagedacht. We hebben Europa altijd alleen als een exportmarkt gezien.’
Hij slaat daar de spijker op de kop. Nederland heeft, wat de internationale politiek betreft, nooit politiek gedacht. Over Europa werd in de Kamer vroeger bijna uitsluitend in ideologische termen gesproken; tegenwoordig, nu het ideologische elan is uitgedoofd, zijn het economische overwegingen die prevaleren.
Waarschijnlijk is ons nationaal verleden daar debet aan: ruim honderd jaren neutraliteit, hebben ons ontwend te denken in termen van macht (en politiek gaat om macht); en daarvóór, toen Nederland wèl een actieve rol speelde, was het voornamelijk de commercie die de drijfveer van onze politiek was.
Hoe het ook zij, nu wordt Europa voornamelijk gezien als een economische kans - niet alleen voor het bankwezen. En wanneer het over economie gaat, laat de Kamer de discussie over aan haar specialisten. Zelden wordt de economie gezien als instrument van een politieke conceptie.
Ook dat is een oude Nederlandse traditie, die zich nog uitdrukt in de autonomie van de afzonderlijke ministeries. Staatsrechtelijk heeft de minister-president bij lange na niet de bevoegdheden van een bondskanselier of een Prime Minister. Zo krijgt een politieke conceptie weinig kans zich te ontwikkelen, en als de wervels los zijn, klapperen de deuren.
Vandaar de afwezigheid van een ‘nationaal debat’ over Europa en Nederlands plaats daarin - behalve in kringen van instituten à la Clingendael, maar het debat dat daarin plaatsvindt, wordt door de Kamer niet opgepikt. Zelf meen ik enig recht van spreken te hebben, want sinds jaar en dag probeer ik in deze rubriek zo'n debat van de grond te krijgen, maar er wordt op z'n best met belangstelling kennis van genomen (ik zeg dit zonder bitterheid, en het zal ook wel aan mij liggen).
De Europeaan Brinkhorst mag dan wel de afwezigheid van zo'n debat betreuren, maar zijn Nederlandse geestverwanten hebben jarenlang iedere twijfel aan de juistheid van hun stellingen met hoongelach afgedaan. Zo overtuigd waren zij van de historische onvermijdelijkheid van hun ideaal. Nu dat geloof wat minder is geworden, gedragen zij zich ook minder als lieden die de wijsheid in pacht hebben. Maar een echt debat verwelkomen zij nog niet.
Van de regering kun je de aanzet voor zo'n debat niet verwachten. In een inleiding in de senaatskamer van de Amsterdamse universiteit heeft dr. A. Szasz, oud-directeur van De Nederlandsche Bank, daar onlangs de redenen voor aangegeven (ik ontleen dit aan een artikel van John Jansen van Galen in Het Parool van 25 november). Sprekend over de euro zei hij:
‘Een van de zwakste punten van onze regeringen is dat ze bezig zijn een verandering teweeg te brengen die iedereen raakt, wat alleen kan als de burgers deze aanvaarden, maar die weten niet wat de euro inhoudt, en de regering moedigt de discussie niet aan. Politici hebben geen behoefte aan publieke discussies die weerstand tegen hun beleid kunnen wekken.’ Heel juist!
Van de oppositie hoeven we ook niets te verwachten. Het CDA begint, als Pavlovs hond, altijd te kwijlen zodra het een klok hoort luiden waar ‘euro’ op staat. De echte oppositie moet van de kleine christelijke partijen en de Socialistische Partij komen - en van de VVD, maar die kan als regeringspartij slechts op zekere hoogte dwarsliggen. En van het bankwezen zal zij zeker geen steun krijgen.
Zo komt er dus geen nationaal debat. Daarom vrees ik dat Bolkestein geen gelijk heeft wanneer hij waarschuwt dat, mocht Kok over een paar maanden in de Tweede Kamer komen met een verhaal dat alle landen keurig aan de criteria (van de EMU) voldoen terwijl dat niet echt het geval is, de kiezers onmiddellijk door zo'n verhaal zullen heenprikken.
Daar geloof ik niets van. Zelfs Bolkesteins eigen kiezers zullen maar al te graag bereid zijn Kok te geloven. Waarom? Omdat zij, zoals Szasz zegt, ‘niet weten wat de euro inhoudt’ en in feite onverschillig zijn. Pas wanneer de EMU zou uiteenspatten - en dat is best mogelijk als de euro als gevolg van sociale onrust in een of meer landen in waarde zou dalen - zullen de kiezers wakker worden. Maar dan is het te laat - net zoals de kiezers in Tsjechië en Zuid-Korea te laat wakker werden.
NRC Handelsblad van 16-12-1997, pagina 9