De blinde vlek van Marx
Verleden jaar woedde er in de kolommen van deze en ook andere kranten een discussie over de moraal: kan deze, filosofisch (dus niet historisch of sociologisch) gesproken, autonoom, zo niet autogenetisch, zijn of moet zij, als rechter over goed en kwaad, haar gezag ontlenen aan een ‘hogere’, in elk geval externe, wetgever, zoals een religie? Na enkele maanden is die discussie uitgepieterd, en dat was maar goed ook, want ze begon te vervelen, maar op een goed ogenblik zal ze ongetwijfeld weer opflakkeren.
Dit jaar was het een andere vraag die de gemoederen bezighield: zijn de massamoorden waardoor de meeste communistische regimes zich gekenmerkt hebben, een verschijnsel dat logisch voortvloeit uit het marxisme dan wel een aberratie ervan? Deze discussie, die enigszins vertroebeld wordt door de schuldvraag die soms gesteld wordt, duurt nog voort, maar zal zeker ook op den duur velen de keel gaan uithangen. Dat doet ze trouwens nu al (wat overigens niet betekent dat ze onbelangrijk is).
Een van de laatste bijdragen aan deze discussie deed mij ontdekken dat er een verband bestaat tussen beide vragen. In Het Parool van 9 december doet John Jansen van Galen verslag van een debat dat de avond tevoren in Amsterdam gehouden was over ‘het gelijk van Marx’. Deelnemers aan dat debat waren prof. Ger Harmsen, voormalig scholingsleider van de CPN, maar al sinds 1957 geen marxist meer, en Elsbeth Etty, die behoort tot de studentengeneratie die twintig jaar later tot de CPN toetrad en sindsdien ook ontgoocheld raakte.
Het was dus, als ik het goed begrepen heb uit Jansen van Galens artikel, eigenlijk geen debat. Daarvoor waren de debaters het te veel met elkaar eens. Maar dat wil niet zeggen dat er geen interessante dingen gezegd zijn. Het zijn vooral de opmerkingen die gemaakt werden over Marx’ opvatting over moraal, die mijn aandacht trokken. Zij vormden de schakel tussen beide discussies, die over de moraal van vorig jaar en die over het communisme van dit jaar. Zoals eerder is vastgesteld, hield Marx zich niet met moraal, ethiek en recht bezig. Hij rekende ze tot de ‘mythologie’ van de burgerlijke samenleving of, zoals Jansen van Galen (Harmsens analyse parafraserend) zegt, ‘kwesties van domineesbedrog en klassenjustitie’. In de nieuwe samenleving zou het er vanzelf mee in orde komen.
In Marx' voetspoor zei Lenin dat ‘ethiek bestaat uit wat ertoe dient de oude maatschappij te vernietigen’, terwijl Trotski ‘het pastoors- en vegetariërsgezwets over de heiligheid van het leven’ bespotte, en zelfs onze Herman Gorter, die zo mooie gedichten gemaakt heeft, meende dat ‘het zedelijk gebod slechts tegenover klassengenoten geldt’.
Dit zijn citaten die Elsbeth Etty debiteerde. ‘De ontkenning van universele waarden is de grote blinde vlek van Marx’, zei ze. ‘Moraal en recht verschijnen bij hem uitsluitend als weerspiegeling van economische verhoudingen. Elke norm is een klassennorm. De implicatie van het marxisme is dat het doel de middelen heiligt.’ Haar conclusie luidde dan ook: ‘Zo schuilt in iedere marxist een Stalin.’
Jansen van Galen citeert dan een opmerking van de oude sociaal-democraat Drees, die na zijn ervaringen in een concentratiekamp herlas hoe Marx de moraal verklaart uit maatschappelijke omstandigheden en toen uitriep: ‘Hoe is het in godsnaam mogelijk? Mensen worden diep geraakt door liefde, bedrog, jaloezie, verdriet, het verlangen naar kinderen, dingen die niks te maken hebben met materiële omstandigheden en toch geweldig belangrijk zijn in het menselijk patroon.’ Hoe waar! Maar vormen deze gevoelens de ingrediënten van een moraal? Ze zijn veeleer jenseits von Gut und Böse, het terrein waar volgens de gelovigen die opperwetgever, God, en volgens anderen de chaos regeert. Drees was geen gelovige, en dat zijn Harmsen en Elsbeth Etty, voor zover ik weet, evenmin.
De vraag mag dan ook gesteld worden: wat zijn die ‘universele waarden’ waar, volgens Elsbeth Etty, Marx een blinde vlek voor had? Als ze universeel zijn, kunnen ze niet cultureel bepaald zijn. Wat is dan wèl hun oorsprong? Maar als ze niet universeel zijn, dan komen we weer dicht bij Marx terecht, die zei dat ze de weerspiegeling van economische verhoudingen zijn.
Maar of die waarden nu al dan niet universeel zijn - in beide gevallen rijst de vraag: ontlenen die waarden hun waarde aan zichzelf of aan iets buiten zichzelf? U ziet: we zitten weer midden in de discussie over de oorsprong van moraal (welke dan ook). Het is niet mijn bedoeling die weer leven in te blazen, te minder omdat ik het antwoord ook niet weet. Maar dat maakt de vraag nog niet zinloos.
NRC Handelsblad van 12-12-1997, pagina 7