Burenverdriet
Na dertig jaar komt er per 1 januari een eind aan het dagelijkse halfuurtje waarin de Deutsche Welle, de Duitse Wereldomroep, Duits nieuws en actualiteiten in het Nederlands uitzendt. Bezuiniging is de voornaamste reden voor dit besluit, dat gerationaliseerd wordt met het argument dat de Duitse zenders overal in Nederland te zien en te horen zijn en de Nederlanders Duits begrijpen. Richard de Wijs, chef van de Nederlandstalige afdeling van de Deutsche Welle, geeft in Trouw van 2 december dit commentaar op dit besluit: ‘Ik vind het eerder uitgesproken dom. Want we hebben de afgelopen periode toch een aantoonbare rol gespeeld bij het verbeteren van de betrekkingen tussen Duitsland en Nederland.’ Waren die betrekkingen dan zo slecht? Op officieel niveau zijn ze eigenlijk vanaf de jaren '50 altijd uitstekend geweest, beter dan de Nederlands-Franse betrekkingen. Zelfs persoonlijke botsingen, zoals tussen de premiers Kohl en Lubbers of de ministers Genscher en Van den Broek, hebben ze niet wezenlijk aangetast. Ik doe niets af aan de waarde van dat dagelijkse halfuurtje op de Deutsche Welle wanneer ik mij afvraag of die goede betrekkingen dááraan te danken zijn.
Heel anders staat het met de niet-officiële betrekkingen. Ongeveer op hetzelfde ogenblik dat De Wijs de verbetering van de Duits-Nederlandse betrekkingen mede toeschreef aan dat dagelijkse halfuurtje, kwam het Instituut Clingendael met een rapport, Burenverdriet getiteld, over een enquête onder de schoolgaande jeugd, waaruit bleek dat Duitsland, van Nederlands Europese partners, nog steeds de laagste sympathiescore krijgt.
De stereotypen van Duitsers zijn bijna dezelfde als degene die bij een vorig onderzoek, in 1995, uit de bus kwamen. Opnieuw scoorden Duitsers het hoogst op ‘overheersend zijn’ en ‘arrogantie’ en het laagst op ‘gezelligheid’, ‘vriendelijkheid’ en ‘gemak in de omgang’. ‘Over het geheel genomen zijn de attituden, beelden en emoties ten aanzien van Duitsland weinig veranderd’, constateren de onderzoekers.
Zij schrijven dit deels toe aan de jaarlijkse herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog. Ik zou daaraan willen toevoegen: de moralistische geschiedschrijving van dr. L. de Jong, die tientallen jaren het onderwijs op de scholen moet hebben bepaald. Onvermijdelijk is daardoor het beeld ontstaan van de ‘bad guys’ tegenover de ‘good guys’, waarbij - even onvermijdelijk - de Nederlanders zich de rol van ‘good guys’ toeëigenden.
Dat laatste blijkt ook uit dat rapport. De jeugd vindt eigen land het vriendelijkst, gezelligst, gemakkelijkst in de omgang, het meest democratisch, het meest tolerant, het meest vredelievend, maar ook het meest pragmatisch en nuchter. Een beeld van walgelijke zelfgenoegzaamheid rijst hieruit op. Wie zegt dat de Nederlanders niet nationalistisch zijn?
Nu zal dit niet uitsluitend toe te schrijven zijn aan die moralistische tweedeling die ons na de oorlog is ingeprent. Ook vóór de oorlog waren de Nederlanders nogal tevreden met zichzelf en vonden zij zich beter dan de anderen. Dat, zal men zeggen, vinden alle volken van zichzelf. Akkoord, maar kleine landen hebben daar meer last van. Het is voor hen een manier om hun kleinheid te compenseren.
Iets soortgelijks doet zich in Denemarken voor. In de Frankfurter Allgemeine van 1 december signaleert Dirk Schümer, die met veel kennis van zaken en sympathie over Duitslands kleine buurlanden schrijft, de ‘Tyskenhad’ (anti-Duitsheid) die blijkbaar nog steeds in Denemarken heerst, hoewel dat land tijdens de Duitse bezetting veel minder geleden heeft dan andere landen - maar misschien juist daarom.
Ook dit gaat gepaard met een moreel superioriteitsgevoel, met een verdringing van eigen verleden (vijfduizend Deense SS'ers, zesduizend ‘moffenkinderen’ op een bevolking van, in 1940, nog geen 4 miljoen) en met het hanteren van dubbele standaarden. Schümer ontleent veel aan een boek van de vroegere minister van Cultuur Bertel Haarder over het ‘zelfbedrog van het doornroosje Denemarken’ en aan de autobiografie van de toneelspeelster Lotte Tarp, die zelf een ‘moffenkind’ was en dat pas na veertig jaar ontdekte. Het is alles erg herkenbaar.
Nu was er waarschijnlijk een grotere osmose tussen de Duitse en Deense cultuur, vooral in de negentiende eeuw, dan tussen de Duitse en de Nederlandse. Ook territoriaal was er zo'n osmose: Altona, voorstad van Hamburg, was tot 1866 Deens, en de hertogdommen Holstein en Sleeswijk eveneens. Die werden in 1864 door Pruisen veroverd. De Denen hebben misschien een ‘objectievere’ reden zich tegen Duitsland af te zetten dan de Nederlanders.
Maar vroegere oorlogen tegen Duitsland zijn niet in alle landen reden om negatieve gevoelens jegens dat land te blijven koesteren. In landen als België en Frankrijk, die meermalen door de Duitsers bezet zijn geweest, lijken die gevoelens minder te bestaan. Vermoedelijk zijn die volken door hun verleden, waarin zij vaak hetzij (zoals in België) slachtoffer, hetzij (zoals Frankrijk) bedrijver van machtspolitiek waren, meer door de wol geverfd en daardoor vergevensgezinder dan landen die in tientallen jaren van neutraliteit een moreel hoogstaand zelfbeeld hebben gekweekt en gekoesterd.
NRC Handelsblad van 09-12-1997, pagina 9