Papa's oorlog?
Prof. A.Th. van Deursen is, behalve een van Nederlands beste en productiefste historici, ook een man met een droge humor. Zo sprak hij eens op een colloquium langs zijn neus weg over mensen die denken dat de geschiedenis in 1966 begonnen is. Niet lang daarna bleek van de Tweede-Kamerleden die ondervraagd waren over hun kennis van de vaderlandse geschiedenis, een lid van de fractie van D66 het slechtst uit de bus te zijn gekomen. Zij leek dit resultaat zelf een goeie grap te vinden.
Vorige week bevestigde de nieuwe fractieleider van D66, Thom de Graaf, opnieuw de juistheid van Van Deursens uitspraak door in een interview in Het Parool (29 november) te zeggen: ‘Ik wil af van de suggestie dat iemand die zich heeft ingespannen voor de CPN of een vergelijkbare beweging en die een vooraanstaande positie vervult in de maatschappij, fout is geweest. Dat geurtje hangt er nu omheen: fout in papa's oorlog.’
Maar het gaat er helemaal niet om uit te maken wie fout is geweest, maar om de vraag hoe het komt dat zoveel mensen, die persoonlijk heel aardig en fatsoenlijk, ja zelfs heel intelligent kunnen zijn, achter een totalitair systeem aanhollen. Hoe werkt dat mechanisme? Om dat te weten moet je de geschiedenis kennen.
In het Nederlands Dagblad van 29 november schrijft Van Deursen ook over dit verschijnsel: ‘Schade op grote schaal wordt meestal aangericht door mensen die juist van de beste bedoelingen zijn vervuld. Zij willen uitvoering geven aan een idee, dat er prachtig uitziet als je het van de zonzijde bekijkt. Wordt het idee werkelijkheid, dan merk je pas dat het ook nog een schaduwzijde heeft.
Mensen die zo in elkaar zitten, zijn vaak werkzaam in de politiek. Krijgen ze hun kans, dan kunnen ze groot onheil aanrichten. Ze gaan hardnekkig door, ook als hun idee eigenlijk alleen maar schaduwzijden blijkt te bezitten. Ze handelen niet moreel verkeerd. Ze hebben alleen weinig zicht op de werkelijkheid.’
En dan heeft hij het over de Tommeltjes, die nog altijd denken dat ze met hun officiële vriendschapsbezoeken aan Oost-Europa de vrede dienden: ‘Wat heeft de toenadering tot de communistische vrienden opgeleverd? Is de graad van vrijheid in die landen toegenomen? Is dat niet gebeurd, dan hebben de gesprekken alleen effect gehad naar de andere kant.
Dan hebben ze het prestige van de Sovjetregering verhoogd, zonder haar tot iets te verplichten. Die kan dan rustig voortgaan met het goede te bouwen op de grondslag van het kwade. Wie dat bevordert, kan de beste bedoelingen hebben. Maar meer goeds zou ik er niet van kunnen zeggen.’
Nu zijn de Tommeltjes alleen maar goedgelovige domoren. Veel interessanter zijn zij die door de communistische ideologie gedreven werden. Maar het zou verkeerd zijn ook bij hen de - althans in oorsprong - goede bedoelingen te miskennen. Martin Malia noemt dat in The Soviet Tragedy; a History of Socialism in Russia, 1917-1991 (1994) de ‘psychopathologie van de nobele voornemens’.
Dat werkt zo: het socialisme is in oorsprong een morele gedachte, die berust op gelijkheid. Ja, ‘als men niets ontziend logisch is wat betreft de democratie als gelijkheidsideaal, dan komt men onvermijdelijk tot het socialistische concept. Immers, zolang er verschillen in rijkdom zijn in de samenleving, zullen er verschillen in macht en status zijn, en zolang die er zijn, zal er uitbuiting zijn van sommige mensen door anderen en zal er overheersing zijn van sommigen over anderen.
Maar iedere uitbuiting en iedere overheersing zijn een ontkenning van de menselijke waardigheid, een ontheiliging van de heilige persona van de mens. Ongelijkheid is daarom ontmenselijking en dus een moreel schandaal, waaraan een eind moet komen, wil de wereld werkelijk beschaafd worden. Dit betekent de onteigening van persoonlijke rijkdom - en dat is de kern van het integrale socialisme’ (waarvan de totstandkoming alleen maar in de communistische landen nagestreefd is).
Dus: ‘Socialisme is in oorsprong een morele gedachte - gelijkheid - en culmineert in een praktisch programma: het eind van eigendom en markt. Alles wat minder is dan dat, is minder dan volledig of integraal socialisme.’ Dit is de volstrekt logische uitkomst van een in oorsprong morele gedachte. De communisten spraken van de logica van de geschiedenis.
Maar... ‘de geschiedenis weigerde mee te werken [...], en daarom moest het socialistische programma met dwang uitgevoerd worden door middel van een nieuw en bij uitstek politiek instrument: de partij.’ Die dwang, als gevolg waarvan miljoenen ten slachtoffer vielen, noemt Malia de ‘oerzonde’ van het integrale socialisme. Daaraan is dat socialisme ten slotte te gronde gegaan. Het leven verzette zich tegen de uitvoering van het ideaal.
Minder geleerd zegt Michiel Zonneveld het in Het Parool van 24 november: ‘De grote verhalen van de Verlichting, met hun universalistische pretenties hebben tot catastrofes geleid. Het fascisme tot de holocaust. Het communisme tot de goelag-archipel. Het liberalisme leidde tot ongelijkheid in de wereld, sociale uitsluiting en ecologische rampen. [...] De grootste misdaden worden begaan door mensen die denken dat ze moreel aan de goede kant staan.’
Akkoord, met die aantekeningen: a) het fascisme heeft geen universalistische pretentie en vloeit niet direct voort uit de Verlichting; het is er de bastaard van; b) ook vóór liberalisme en vrije markt was er ongelijkheid in de wereld; c) de ecologische rampen in de (voormalig) communistische landen zijn groter dan die in de kapitalistische.
Hebben we dit nu allemaal achter de rug? Welnee, zolang ongelijkheid blijft bestaan - en een zekere mate ervan is nodig voor de welvaart en misschien zelfs de democratie - zal het gelijkheidsideaal, een moreel ideaal, de kop blijven opsteken. Wat de gevolgen daarvan kunnen zijn, kunnen we alleen maar weten wanneer we de geschiedenis kennen, en die is in dit geval heel recent, maar Thom de Graaf vindt haar ‘papa's oorlog’.
NRC Handelsblad van 05-12-1997, pagina 9