Typisch Duits?
Grote schrijvers zijn niet per definitie grote politieke denkers. Niet dat het tegendeel waar is, maar er zijn genoeg voorbeelden van schrijvers die menen dat de bewondering die hun kunst oproept, hun het recht op hetzelfde ontzag geeft zodra zij politieke uitspraken doen. Sartre is zo'n voorbeeld en, in Nederland, Mulisch.
In Duitsland is het Günter Grass die zich al jaren in de profetenmantel hult en dan nog applaus oogst ook. Vorige week zondag heeft hij ter gelegenheid van de verlening van de jaarlijkse Vredesprijs van de Duitse Boekhandel weer zijn banbliksems over het politieke landschap van zijn land geslingerd.
De prijswinnaar was de Turkse schrijver Yasar Kemal, en van die gelegenheid maakte Grass gebruik om de vijandschap te geselen die zijn landgenoten jegens vreemdelingen - in het bijzonder Turken - zouden koesteren. ‘Democratisch afgedekte barbarij’, noemde hij dat. Dit is op z'n minst overdreven. Duitsland herbergt meer buitenlanders - onder wie twee miljoen Turken - dan alle andere Europese landen samen. Als daar zulke barbaarse toestanden zouden heersen, zou Duitsland niet zo'n aantrekkingskracht op kandidaat-gastarbeiders en asielzoekers uitoefenen.
Zeker, er zijn de misdaden in Mölln en Solingen geweest en in Oost-Duitsland, waar veertig jaar communistische opvoeding vreemdelingenhaat uitgeroeid zou moeten hebben, die in Rostock en Hoyerswerda. Maar waren die typisch Duits? In 1961 gooide de politie van De Gaulle Algerijnen bij bosjes in de Seine. Het proces tegen Maurice Papon, die toen politieprefect was, herinnert ons weer aan dat vergeten schandaal.
Typisch Duits? Hoe komt het dan dat rechts-extremistische partijen in Frankrijk en Italië miljoenen kiezers trekken en ze in Duitsland er maar niet in slagen de Bondsdag te bereiken? En zijn er in Duitsland gemeenten die het plaatselijke regime onwelgevallige lectuur uit de bibliotheken weren, zoals in Orange en Toulon, waar het Front National heerst, gebeurt? Maar het ergste van alles is dat zulke onzin als Grass uitkraamt, in Duitse intellectuele kring nog op zo'n bijval kan rekenen. Die zondag kreeg hij een ovationeel applaus. Is dit alleen een psychologisch nog wel begrijpelijke reactie van een ontgoochelde generatie, die in de jaren 60 jong was en die woorden als een soort bevrijding ervoer? Een soort jeugdsentiment dus? Dat vind je hier ook wel: de herinnering aan die jaren wekt bij velen warme gevoelens op - ook als zij van de ideeën van weleer afstand hebben genomen.
Of is er meer aan de hand? Manifesteert zich hier een soort masochisme: alles bij ons is fout, overal elders is het beter? Die zelfkwelling is eerder ‘typisch Duits’, want in andere landen komt zij nauwelijks voor. Ongeveer vijftien jaar geleden schreef Armando wekelijks in deze krant stukjes uit West-Berlijn, waarin hij met bijtende spot schreef over een in luxe levende elite die de DDR verheerlijkte. De DDR en andere objecten van verheerlijking bestaan niet meer, dus richt zich de haat met verdubbelde woede naar binnen.
Er zijn nóg verheerlijkers van de DDR, ook onder Nederlanders. Een van hen is de bijna tachtig jaar oude domine Bé Ruys, die sinds 1949 in Berlijn werkt. ‘Ik vond de DDR veel leuker dan de Bondsrepubliek’, zegt zij het oecumenisch opinieblad HN-Magazine (4 oktober). Ja, voor degenen die niets verkeerds in het communistisch regime zagen zal het wel leuk zijn geweest (een merkwaardig politiek criterium overigens).
Dat zij daartoe behoorde, blijkt wel uit het feit dat van al de veertig jaar dat zij in Berlijn woonde en veel in de DDR kwam, in haar Stasi-dossier er maar twee dagen genoteerd stonden, zoals zij met enige trots schijnt te vertellen. Een ander zou zich ervoor schamen. Meestal bevatten die dossiers, ook van volmaakt onschuldige mensen, honderden en honderden bladzijden, want de Stasi was zeer consciëntieus.
Overigens klopt haar opmerking over de ‘leukheid’ van de DDR niet helemaal met wat een andere geïnterviewde in hetzelfde nummer van HN-Magazine zegt. Het is de schrijfster Daniela Dahn, in de DDR geboren en getogen. Ook zij betreurt de ondergang van de DDR enigszins (hoewel zij al geruime tijd vóór die ondergang gebroken had met de partij). ‘De DDR is ten onder gegaan op het moment dat het leuk begint te worden’, zegt zij.
‘Dat was zo midden jaren 80’, verduidelijkt zij. Dus daarvóór vond zij het niet zo leuk. Wat dat betreft verschilt zij kennelijk van mening met Bé Ruys, die trouwens, in West-Berlijn wonende, het leven in de DDR nooit aan den lijve gevoeld heeft. Zij heeft, evenals die door Armando zo gehekelde West-Berlijnse elite, altijd de luxe van de buitenstaander genoten.
Maar, zo zegt Daniela Dahn, ‘de lol was van korte duur. Door Gorbatsjovs glasnost en perestrojka, de diepe economische crisis in het Oostblok en het gebrek aan bereidheid tot verandering van de leiders werd de weg naar een vrijer, democratischer en menselijker socialisme geblokkeerd.’
En wij die dachten dat Gorbatsjov juist een vrijer, democratischer en menselijker socialisme wilde! Of zou het soms zijn - die gedachte komt blijkbaar niet bij Daniela Dahn op - dat juist dat streven naar zo'n socialisme de oorzaak van de ondergang van dat socialisme is geweest; dat, met andere woorden, het socialisme zoals dat in het oosten in de praktijk werd gebracht, onhervormbaar was?
Deze en dergelijke vragen stellen de interviewers van Bé Ruys en Daniela Dahn niet. Ze laten de bandrecorder maar lopen. Uit luiheid, gebrek aan kennis of bevooroordeeldheid? Kritische journalistiek is het in elk geval niet, hoewel ze zichzelf zeker als kritische journalisten zullen beschouwen.
Eén aardig ding wil ik toch van Bé Ruys vermelden (ze is trouwens een aardige vrouw, zoals ikzelf kan getuigen). In het interview zegt zij ook: ‘Het nazidom is gif, maar je kunt niet zeggen dat daarom Duitsland fout is’. En een vergelijking tussen Nederland en Duitsland wat de mogelijkheid van verzet tegen Hitler betreft: ‘Maar het is heel wat moeilijker om tegen je eigen volk te zijn’. Heel juist. Günter Grass zou er iets van kunnen leren.
NRC Handelsblad van 28-10-1997, pagina 9