Maarten van Traa
Maarten van Traa is bijna precies vijf jaar na zijn moeder overleden. Jet van Traa was een formidabele, warme, artistieke intens levende vrouw. Die intensiteit moet hij van haar geërfd hebben. In elk geval was hij hecht aan haar verbonden. Hoe hecht, bleek bij haar crematie.
Het was een merkwaardig paar, Jet en Piet van Traa: Piet een zware, ogenschijnlijk laconieke man, en daarnaast die felle Jet. Uiterlijk had Maarten niets van Piet, maar dat wil niet zeggen dat de erudiete en muzikale Piet, die ook wel degelijk uitgesproken politieke meningen had, geen invloed op Maarten heeft gehad.
Trouwens, het huis aan het Leidse Rapenburg waar Maarten opgroeide, was een intellectueel verzamelpunt van vrienden die allen min of meer iets met de universiteit te maken hadden. Al vroeg was Maarten, om zo te zeggen, het neefje van al die vrienden en vriendinnen, die heus niet allemaal de nogal linkse sympathieën van het echtpaar Van Traa deelden.
In Groningen, waarheen zij verhuisden toen Piet van Traa daar tot hoogleraar werd benoemd, zal het niet anders zijn geweest. Na enkele jaren keerden ze terug naar Leiden - weer naar het Rapenburg, zij het in een ander huis. Hoe het ook zij - aan Maartens intellectuele opvoeding heeft niets ontbroken, en het plezier in discussie moet hem met de paplepel zijn ingegeven.
Qua intelligentie had hij net zo goed de wetenschap kunnen zijn ingegaan. Hij zou dan zeker ook gebrilleerd hebben. Maar hij koos de journalistiek, die beter overeenkwam met zijn temperament. Trouwens, ook hier was zijn moeder een voorbeeld: na de oorlog was zij enige tijd correspondente voor de links-liberale Manchester Guardian, hoewel de linksere New Statesman of Tribune haar waarschijnlijk meer lagen.
Maar voordat Maarten die weg insloeg, had hij zijn rechtenstudie voltooid. In Amsterdam, want het Leidse studentenleven was hem - en zijn ouders - te conservatief. Wél werd hij lid van het Amsterdamse Studentencorps, maar of hij daar actief in was weet ik niet. Na zijn studie kreeg hij een zelden uitgereikte beurs om twee jaar in Amerika te gaan studeren.
Daarna de Sorbonne, waar hij met de neus in de boter - in casu de studentenopstand van mei 1968 - viel. Daar is in de necrologieën veel over geschreven, en zeker heeft ook dat jaar een vormende invloed op hem gehad. Maar belangrijker was dat hij naar Nederland terugkeerde met een internationale ervaring en een talenkennis waar slechts weinigen van zijn leeftijdgenoten op konden bogen.
Hoewel ik hem al meermalen bij zijn ouders had ontmoet, kreeg ik pas met hem te maken in de dagen van de fusie tussen Nieuwe Rotterdamse Courant en Algemeen Handelsblad, aan welke laatste krant Maarten verbonden was. Aan die dagen heb ik niet de vrolijkste herinneringen (hoewel ik groot voorstander van die fusie was), en die zijn mede gekleurd door mijn herinnering aan de Maarten van toen, die tot de rebellen behoorde die het de hoofdredacties moeilijk maakten. Dat was in 1970, hoogtij van de ‘revolutie’. Maarten was toen 25 jaar.
Hij is toen niet bij het product van die fusie, NRC Handelsblad, gebleven, maar ik heb hem in de verschillende journalistieke functies die hij vervulde, nog meermalen ontmoet. Ook kwam hij mij wel eens om raad vragen, want een scherpslijper, die van andersdenkenden of ouwe zakken niets moest weten, was hij niet. Evenals zijn ouders kon hij bevriend zijn met mensen die zijn politieke opvattingen niet deelden.
Het is geen wonder dat een man met die kwaliteiten zich spoedig in de PvdA, waarvan hij lid werd, vrijwel onmisbaar maakte. Toch heb ik mij altijd enigszins verbaasd over het standpunt dat hij in de kruisrakettencrisis innam en, als internationaal secretaris van de partij, praktisch aan Den Uyl dicteerde.
Waarom die verwondering? Ik kon me niet voorstellen dat Maarten, die zo intelligent was, niet enig begrip had voor het standpunt van zijn Franse partijgenoten. Die waren voorstander van plaatsing van die raketten. President Mitterrand probeerde in die dagen zelfs in de Bondsdag de Duitsers van die noodzaak te overtuigen. En als iemand de Franse denkwijze kon begrijpen, dan was het Maarten toch wel, dacht ik.
Waarschijnlijk heb ik zijn emotionele felheid, erfenis van zijn moeder, onderschat en verwacht dat hij van zijn dagen aan de Sorbonne ook de koele rationaliteit van de Fransen had meegenomen. Jaren later heeft hij wel erkend dat hij toen te weinig oog had gehad voor de tegenargumenten - zelfs voor het beleid van Reagan! Lectuur van het boek van Timothy Garton Ash over het eind van de Koude Oorlog had hem de ogen geopend. Wat van ver komt is lekker, schreef ik toen, want zulke argumenten waren ook in Nederland te horen en te lezen geweest. De laatste keer dat ik hem ontmoette, was - enkele maanden na de dood van zijn moeder - in Londen bij de crematie van iemand met wie wij ons, ieder om andere redenen, bijzonder verbonden hadden gevoeld. Wij wisselden enkele woorden met elkaar - niet als vrienden (want intimi waren we niet), maar als vertrouwden die veel herinneringen gemeen hadden en elkaar ook wel waardeerden (tenminste, ik hoop dat hij dat deed). Het was een enigszins weemoedige ontmoeting.
Met Maarten van Traa is iemand heengegaan van wie met zekerheid gezegd kan worden dat dat heengaan niet alleen een onvervangbaar verlies voor zijn partij, maar ook voor het gemenebest is. Mensen van zijn kwaliteit zijn in de Nederlandse politiek dun gezaaid.
NRC Handelsblad van 24-10-1997, pagina 9