Baltische bespiegelingen
Vorige week woensdag stond er in de Volkskrant dit bericht, ontleend aan het Duitse persagentschap DPA: ‘Minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken acht de drie Baltische staten nog niet rijp voor toetreding tot de Europese Unie. Hij zei dat dinsdag tijdens zijn bezoek aan de Letse hoofdstad, Riga.’
Vervolgens werd de minister letterlijk geciteerd: ‘Het is een zeer goed te verdedigen standpunt om in dit stadium van uitbreiding Letland, Litouwen en Estland niet daarvoor in aanmerking te laten komen.’ Dus Estland ook, dat de Europese Commissie rijp acht voor de toetredingsonderhandelingen!
Wie de dagen daarna NRC Handelsblad en Algemeen Dagblad las, kreeg toch een enigszins andere indruk van 's ministers opvatting. Beide bladen hadden een journalist met Van Mierlo mee op reis gestuurd, en die hadden - zo bleek uit hun reportages - uitgebreid met hem kunnen spreken (of beter: hij met hen).
De indruk die de lezer uit die reportages kreeg, was dat Van Mierlo vindt dat er meer geld moet naar de elf kandidaat-leden (waarvan er zes, waaronder Estland, door de Commisssie rijp voor onderhandelingen worden geacht) - als het moet: ten nadele van de zuidelijke lidstaten, zoals Spanje en Portugal.
Van een uitsluiting van de Baltische staten rept hij niet in die reportages. Integendeel: in NRC Handelsblad wordt hij als volgt geciteerd: ‘[...]dat niemand uitgesloten is van het proces’. En in het AD zelfs met deze woorden: ‘Al onze krachten moeten erop gericht zijn deze landen zo snel mogelijk klaar te maken voor toetreding.’
Hoe zou die discrepantie tussen het bericht van het DPA en de reportages in die twee Nederlandse kranten komen? Ik weet het niet, maar de interessante analyse van Van Mierlo's denkproces die J.M. Bik (die namens NRC Handelsblad de minister vergezelde) in de krant van 16 oktober gaf, geeft misschien een aanwijzing.
Van Mierlo is, aldus die analyse, ‘iemand die zichzelf, zo nodig dwars door de dossiers heen, naar een opvatting spreekt, [...]inpratend op zichzelf en zijn gesprekspartners’. Deze methode van thinking by speech kan ertoe leiden ‘dat de minister binnen enkele dagen op een ander of veel scherper geformuleerd standpunt uitkomt dan zijn gesprekspartners even daarvóór meenden te hebben gehoord’.
Is het mogelijk dat Van Mierlo op een eerdere dag tegen de man van het DPA - of tegen bronnen van die man - iets anders heeft gezegd - of hun de indruk heeft gegeven iets anders gezegd te hebben - dan hij de latere dagen tegen de Nederlandse journalisten en zijn Baltische gesprekspartners heeft gezegd of althans dan dezen menen van hem gehoord te hebben. Zoiets kan gebeuren wanneer diplomatie al pratende wordt bedreven.
Zo'n soort diplomatie heeft natuurlijk haar aantrekkelijkheden - althans voor sommige Nederlanders - maar als zij de oorzaak wordt van onduidelijkheden en misverstanden, zijn er toch wel bezwaren aan. Meestal willen diplomaten boter bij de vis en hebben zij weinig geduld voor vrijblijvende bespiegelingen. Maar zo zit Van Mierlo niet in elkaar.
Dit kan gezegd worden met alle sympathie die we kunnen hebben voor het standpunt waartoe hij zich tijdens zijn Baltische reis geworsteld heeft - als dat tenminste nu, weer een paar dagen later, nog geldt. Het feit alleen al dat hij die reis op eigen initiatief ondernomen heeft, verdient sympathie. Die Baltische landen zijn een beetje de vergeten broertjes van Europa. (Een andere D66'er ried hun, niet lang vóór hun onafhankelijkheid, aan vooral lid te blijven van de Sovjet-Unie.)
Sympathie dus, maar gemengd met scepsis. Van Mierlo voorziet dat zijn idee om geld van de zuidelijke lidstaten over te hevelen naar de noordelijke en oostelijke lidstaten, op verzet bij de eersten zal stuiten. Maar hij is bereid, zo las ik in het AD, ‘een snoeihard gevecht’ (kennelijk zijn eigen woorden) aan te gaan.
Bravo! Maar het zijn waarschijnlijk niet alleen de zuidelijke lidstaten die baat hebben bij de zogeheten structuurfondsen van de EU, die hij op zijn weg zal ontmoeten. Hij moet er mee rekening houden dat hij dan ook in Frankrijk een formidabele tegenstander zal vinden. Het is dan ook opmerkelijk dat hij, volgens een bericht in deze krant, alleen de Bondsrepubliek en Groot-Brittannië noemt als landen waarvan hij steun verwacht voor zijn idee.
Van Frankrijk dus niet. En dat ligt voor de hand, want Frankrijk is niet geestdriftig over een uitbreiding van de EU die het zwaartepunt ervan nog verder in noordelijke en oostelijke richting zou verschuiven. Het verwacht daar een nog grotere Duitse invloed van in de EU, want de economieën van Oost- en Midden-Europa moeten het vooral van Duitsland hebben.
Nu al tekenen zich de fronten af: Frankrijk is tegen uitbreiding van de EU alvorens haar politieke instellingen zijn hervormd (wat op de top van Amsterdam is mislukt); Duitsland daarentegen wil geen vacuüm aan zijn oostgrenzen zien ontstaan en dringt dus aan op zo spoedig mogelijke uitbreiding. Waar staat Nederland? Het zou een ironie van de geschiedenis zijn als Van Mierlo, die zijn ministerscarrière met zoveel verwachtingen omtrent een verbetering van de betrekkingen met Frankrijk is begonnen, weer aan de andere kant van de barrière zou komen te staan.
Hoe dit laatste ook zij - deze tegenstelling zal ertoe bijdragen dat de onderhandelingen over de uitbreiding van de EU zich tot in het oneindige zullen voortzetten. Van Mierlo maakt zich daar overigens geen illusies over: ‘Aan de toetreding van Spanje en Portugal ging acht jaar hard onderhandelen vooraf. De huidige kandidaten zijn er veel en veel slechter aan toe.’
Nog één opmerking. Ook Van Mierlo heeft, in Estland (dat een voorsprong heeft op Letland en Litouwen), een beroep gedaan op Baltische solidariteit. Maar die bestaat helemaal niet! Die is een verzinsel van het Westen, dat weinig van die landen, die onderling verschillend zijn qua taal, cultuur en godsdienst, afweet. Vooral Nederlanders zouden beter moeten weten: ook tussen de drie landen van de Benelux is de solidariteit maar zeer betrekkelijk (als gevolg van soortgelijke oorzaken). Sinds 1945 zijn zij er slechts één maal, in 1947/48, in geslaagd met één stem te spreken en op internationale conferenties één delegatie te vormen. Een beetje kennis van de geschiedenis - zowel van eigen land als van die van andere landen - is altijd nuttig, ook voor politici.
NRC Handelsblad van 21-10-1997, pagina 9