Holland of Zweden als model
Dinsdag kreeg ik een gevoel van déjà vu. Dat was bij het lezen van een artikel van Irving Kristol in The Wall Street Journal. (Irving Kristol is een bekende Amerikaanse neoconservatief. Waar dat neo- op slaat weet ik niet - waarschijnlijk minder op zijn conservatisme dan op het feit dat hij, evenals de meest zogenaamde neoconservatieven, begonnen is als uitgesproken linkse denker.) In dat artikel (vandaag ook op deze pagina) betoogt Kristol dat de Verenigde Staten een imperium aan het worden zijn; niet omdat de Amerikanen zo graag over anderen willen heersen - integendeel: imperialisme noemt hij vreemd aan de Amerikaanse cultuur en ideologie - maar omdat anderen verstek laten gaan.
Zo laten de Europeanen zich de Amerikaanse bescherming, dus hegemonie, gemakkelijk aanleunen. Er zijn geen tekenen dat zij een buitenlandse politiek willen die onafhankelijk is van de Verenigde Staten. Zij hebben geen andere ambitie dan hun verzorgingsstaten te behouden. ‘Europa lijkt er tegenwoordig genoegen mee te nemen een grotere versie van Zweden te worden.’
Toen ik dat las, kreeg ik dat gevoel van déjà vu. Waar had ik zoiets meer gelezen? Ik herinnerde het mij: het was in een artikel in de Internationale Spectator van april 1965, en dat artikel droeg de titel: ‘Europa: een “groter Holland”?’
De schrijver had het erin over ‘die Europeanen die er geen moeite mee hebben Europa's rol te zien als die van een “groter Holland”, dat wil zeggen: een gemeenschap die genoegen neemt met de doeleinden van welvaart en sociale rechtvaardigheid, en aan anderen graag de verantwoordelijkheid voor vrede en veiligheid in deze wereld overlaat’.
Duidelijk was dat de schrijver de Nederlanders tot die categorie rekende. En inderdaad: een tiental jaren later zou de D66'er Brinkhorst, staatssecretaris voor Europese zaken in het kabinet-Den Uyl, de idee van een ‘civiel Europa’ lanceren, een Europa dat zich vooral met welvaart, welzijn en ontwikkelingshulp (dat laatste had de schrijver van 1965 vergeten te vermelden) zou bezighouden, het vuile werk van machtspolitiek aan anderen, in de praktijk: de Verenigde Staten, overlatend.
Nederland of Zweden als model: wat maakt het uit? Het zijn beide verzorgingsstaten, die een afkeer van machtspolitiek hebben. Niet toevallig hebben beide een lang verleden van neutraliteit, die in het Nederlandse geval, na de onaangename ervaring van de Tweede Wereldoorlog, ingeruild is tegen de graag aanvaarde hegemonie van een grote mogendheid.
De schrijver van 1965 vraagt zich af of die Europese afstand van verantwoordelijkheid de Amerikaanse bondgenoot niet op den duur zo zal irriteren dat hij op een goed ogenblik de Europeanen in hun eigen rijke sop zal laten gaar koken. Kristol daarentegen verwacht eerder dat de Europeanen genoeg zullen krijgen van een Amerikaans ‘imperium met een minimum aan morele substantie’.
Kristol maakt twee fouten. In de eerste plaats spreekt hij van de ‘neergang van Europa, zijn terugtocht als een onafhankelijke factor in de wereldpolitiek’. Wanneer is Europa ooit wèl zo'n onafhankelijke machtsfactor geweest? Nooit. Het zijn op z'n hoogst Europese mogendheden die dat zijn geweest.
De tweede omissie is dat Kristol de uitzondering van Frankrijk niet noemt. Dit land beantwoordt niet aan zijn schets van lotusetende Europeanen. Frankrijk heeft nog steeds de ambitie de leiding te geven aan een Europese buitenlandse politiek die onafhankelijk is van de Verenigde Staten, al zijn onder de socialist Jospin de prioriteiten wel enigszins aan het verschuiven.
Daarbij zal Jospin evenwel niet alleen rekening hebben te houden met de gaullistische president en diens partij, maar ook met partijgenoten als Jack Lang, president Mitterrands minister van cultuur. Jospin heeft hem geen plaats gegund in zijn kabinet, dat ook met Mitterrands erfenis wilde breken, maar Lang heeft als voorzitter van de commissie van buitenlandse zaken van de Nationale Vergadering voldoende mogelijkheden zijn verhaal te zoeken en dwars te liggen. Daarom is het artikel belangrijk dat hij in Le Monde van 19 augustus schreef en dat de dag erna op deze pagina verscheen. Daarin kondigt hij aan niet voor het verdrag van Amsterdam te zullen stemmen. Want dat verdrag ‘laat elke Europese ambitie varen’. Europa is ‘een schip zonder kapitein, zonder koers en zonder motor’.
Meer in het bijzonder keert hij zich tegen uitbreiding van de Europese Unie met nieuwe leden voordat haar instellingen zijn hervormd. Dat is zuur voor de kandidaat-leden, maar hun moet worden duidelijk gemaakt dat zij er niets mee winnen toe te treden tot een verzwakt, impotent Europa, dat niet in staat is zelfs het minste beleid te voeren.
En dan volgt een belangrijke opmerking: ‘Dit is overigens het gevoelen dat uitgedrukt is door onze minister van Buitenlandse Zaken’, waaruit opgemaakt kan worden dat dit officieel Frans beleid is. (Merkwaardig genoeg, stond deze zin niet in de Nederlandse vertaling.)
Zal Frankrijk weer gaan dwarsliggen? Lang zal dat zelf zeker ontkennen en er dan op wijzen dat hij ook betoogt dat Europa, teneinde uit deze impasse te komen, een ‘werkelijke kwalitatieve sprong’ moet doen naar een ‘nieuwe stichtingsakte’, die de weg moet banen naar een Europese federatie.
Een Europese federatie als deus ex machina, maar dan als een deus ex machina die een beetje laat komt en ook weinig geloofwaardig is na alle getamboereer op de nationale soevereiniteit die we de laatste decennia van Franse kant gehoord hebben. Bovendien wordt van de Duitsers, die altijd zo'n federatie gewild hebben, nu gevraagd er de prijs voor te betalen van een in de steek laten van hun buren en partners in het oosten.
Aangezien het weinig waarschijnlijk is dat ze daartoe bereid zijn, zal het resultaat wel zijn dat er noch een federatie noch een uitbreiding naar het oosten komt.
NRC Handelsblad van 22-08-1997, pagina 7