Vragen naar de weg
's Zaterdags tussen half een en een uur luister ik wel eens, terwijl ik een boterham voor mezelf aan het klaarmaken ben, naar het programma Vragen naar de weg, waarin ds. J.H. Velema ingaat op levens- en geloofsvragen van luisteraars. Zo houd ik me op de hoogte van wat er omgaat in het rechtzinnig-protestantse volksdeel, en wie zal zeggen dat dit minder belangrijk is dan wat andere segmenten van onze zo rijk geschakeerde samenleving bezighoudt?
Die ds. Velema zal wel familie zijn van de christelijk-gereformeerde professor W.H. Velema, die onlangs op een avond van christelijke boeren in het Achterhoekse Zelhem gezegd heeft (althans volgens de krantenkoppen) dat de varkenspest een straf van God was. In een gesprek met HP/De Tijd (22 augustus) zegt hij dat hij niet van een straf, maar van een waarschuwing Gods gesproken heeft.
Hoe het ook zij - de scheidende hoofdredacteur van Trouw, Jan Greven (van huis uit ook een gereformeerde predikant), heeft zich over dit bericht, naar eigen zeggen, erg opgewonden. In een interview met Vrij Nederland (23 augustus) zegt hij: ‘Dan denk ik: man, hoe weet jij dat?’
Ja, dat denk ik ook wanneer ik de stelligheden van de Velema's en anderen hoor. Maar dat deed ik in 1978 ook, toen ik las dat de synode van de gereformeerde kerken de volgende uitspraak had gedaan: ‘Massavernietigingswapens en -methoden zijn in strijd met Gods heil en dus uit den boze.’ Hiermee waren vooral de kernwapens en het gebruik ervan bedoeld.
Nu zou ik zo graag van Jan Greven, die toen directeur van de interkerkelijke omroep IKON was, willen weten of hij het met die uitspraak eens was en nog is en, zo ja, waarom hij zich dan zo opwindt over de stelligheid van prof. Velema en niet over die van de gereformeerde synode van 1978.
Ik wil niet met hem over deze zaak in debat treden, maar voor zover ik weet zegt de Bijbel, die immers Gods woord is, niets over massavernietigingswapens en -methoden. Waarom trouwens deze als in strijd met Gods heil veroordelen en niet alle wapens?
Zou het niet Gods mysterieuze wil kunnen zijn geweest dat die wapens - let wel: de synode maakte geen verschil tussen bestaan en gebruik ervan - de vrede zouden dienen? In elk geval is het merkwaardig dat er sinds hun bestaan geen derde wereldoorlog is uitgebroken, terwijl het bestaan van minder vernietigende wapens de twee voorgaande wereldoorlogen niet heeft verhinderd. Zou dat iets met die massavernietigingswapens en -methodes te maken kunnen hebben?
We kunnen ons nauwelijks meer de opwinding voorstellen die in de jaren '70 en '80 die wapens in Nederland veroorzaakten (terwijl ze in de decennia daarvóór nauwelijks een rimpeling teweegbrachten). Daarom lijkt de vraag die ik hier stelde, verouderd - een gepasseerd station, heet dat tegenwoordig - maar dat is zij niet. Als ethisch of godsdienstige vraag blijft het een actueel probleem. Van Jan Greven ken ik het antwoord (van toen en nu) niet, maar wel weet ik dat de toenmalige hoofdredacteur van Hervormd Nederland, dat zich nu HN Magazine noemt (wil het zijn afkomst verdoezelen?), een lezersrubriek schielijk afschafte, toen bleek dat er nogal wat lezers pleitten voor de plaatsing van middellange-afstandsraketten in Nederland - dat was toen de brandende issue. Blijkbaar moest de interne democratie wijken voor het standpunt van de hoofdredacteur.
Die opvatting van democratie verschilt misschien niet eens zoveel van die van de grote Franse denker Alexis de Tocqueville (1805-1859), die schreef: ‘Ik heb voor de democratische instellingen een verstandelijke neiging, maar instinctief ben ik aristocraat. Dat wil zeggen: ik wantrouw de massa. Mijn eerste hartstocht geldt de vrijheid.’
Een eerlijk standpunt. Tocqueville bekende dus geen democraat in hart en nieren te zijn, maar hij zag de opmars van het gelijkheidsbeginsel, dat hij in Noord-Amerika in werking had gezien - zijn boek De la démocratie en Amérique wordt nog steeds gelezen - als iets onweerstaanbaars, waartegen een regering van de aristoi (de besten - en hij bedoelde daarmee niet de beste standen) niet opgewassen zou zijn. Het enige verschil tussen hem en die hoofdredacteur is dat de laatste wèl verhinderde dat andersdenkenden aan het woord kwamen - een wezenskenmerk van de democratie.
Dat hij misschien een conservatief, maar zeker geen reactionair was, heeft Tocqueville bewezen toen hij in 1849 in de kortstondige Tweede Franse Republiek ook kortstondig minister van Buitenlandse Zaken was. Een van zijn beleidsdaden was dat hij de groothertog van Baden ertoe bracht af te zien van de terechtstelling van Duitse revolutionairen (het jaar tevoren was er ook in Duitsland revolutie geweest, zij het minder succesrijk dan in Frankrijk).
Dit brengt mij in dit van de hak op de tak springend stukje op onze minister van Buitenlandse Zaken, geen Tocqueville. Zijn verdediging van zijn besluit inzake Bouterse en die van zijn collega/partijgenote van Justitie waren niet zo overtuigend dat zij bij mij de grote twijfel dienaangaande weggenomen heeft. Het minste wat ervan gezegd kan worden dat het aan tijdige coördinatie ontbroken heeft, en daarmee komt ook over de minister-president twijfel te hangen.
NRC Handelsblad van 26-08-1997, pagina 9