Goedgelovigheid in graden
In de Koude Oorlog heb ik nooit verheeld aan welke kant ik stond: aan de westelijke. Van zogenaamde derde-weggers of neutralisten moest ik niets hebben. Begrip voor de Sovjet-Unie? Uitstekend - als dat begrip maar niet neerkwam op goedpraten of bij voorbaat toegeven.
Tegelijkertijd heb ik zelden geloofd dat de Sovjet-Unie in wezen een agressieve mogendheid was, zoals Duitsland dat onder Hitler was. Integendeel: ik geloofde eerder dat haar politiek in wezen defensief was en dat zelfs haar zogenaamd agressieve daden veelal verklaard konden worden door haar angst voor omsingeling.
Die schijnbare tegenstelling in mijn houding ten aanzien van de Sovjet-Unie heeft mijn progressieve vrienden vaak verbaasd: die dachten dat een conservatieve koude-oorlogsstrijder, zoals ik er een was, alleen maar heilig overtuigd kon zijn van de fundamentele slechtheid van de Sovjet-Unie, die inhield dat zij er voortdurend op uit was haar territoir uit te breiden. Aan dat cliché bleek ik niet te beantwoorden.
Hoe die schijnbare tegenspraak te verklaren? Ik meende dat de Sovjet-Unie niet in de eerste plaats door ideologische overwegingen gedreven werd, maar door machtsdenken. In dat machtsdenken waren de Verenigde Staten de grote tegenstander, aan wie eenzelfde machtsdenken toegeschreven werd (zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten).
Het kwam er dus voor de Sovjet-Unie op aan, de Amerikaanse machtspositie in de wereld te verzwakken, althans te voorkomen dat die nog sterker werd. Dat moest, zo mogelijk, gebeuren zonder grote oorlog. Want de leiders van de Sovjet-Unie waren - alweer in tegenstelling tot Hitler - geen avonturiers. Tegen avonturisme had Lenin trouwens al gewaarschuwd.
Als dat zo was, waarom koos ik dan zo onverbloemd voor de westelijke kant? Omdat een defensieve, vrij voorzichtige politiek helemaal niet uitsluit dat, wanneer er zich eens kansen voordoen om de macht van de Sovjet-Unie zonder al te veel risico uit te breiden, die kansen waargenomen moeten worden. (Een defensieve politiek is nog niet hetzelfde als een pacifistische of zelfs een vreedzame politiek!) En ik wilde liever niet dat zulke kansen zich in West-Europa zouden voordoen. Vandaar mijn keuze.
Maar hoe klopt de voorzichtige politiek die ik aan de Sovjet-Unie toeschreef, met de blokkade van Berlijn (1948/49) en de aanval op Zuid-Korea (1950), waarvoor de Sovjet-Unie het groene licht had gegeven? Dat waren toch hoogst riskante beslissingen geweest?
Inderdaad, maar zelfs een voorzichtig beleid sluit misrekeningen niet uit. In beide gevallen was de misrekening van Stalin geweest dat hij zich, vanuit zijn machtsdenken, gewoon niet kon voorstellen dat de Verenigde Staten voor het behoud van West-Berlijn (een enclave in sovjetgebied) en van het strategisch niet erg belangrijke Zuid-Korea eventueel een oorlog over zouden hebben. Dat bij de andere supermogendheid ook andere dan machtsoverwegingen een rol zouden kunnen spelen, kwam bij hem niet op.
Het besluit van Stalins opvolger, Chroesjtsjov, om raketten op Cuba te plaatsen (1962) en daarmee een oorlog te riskeren, valt wel heel moeilijk met een in wezen defensieve politiek te verzoenen, maar kon nog wel gezien worden als een poging om de - al dan niet gewaande - Amerikaanse omsingeling te doorbreken.
Zo zag ik het toen tenminste, maar nu zijn er onlangs documenten vrijgekomen die op z'n minst ernstig doen twijfelen aan de houdbaarheid van de stelling dat de Sovjet-Unie - wat er ook verder van haar gedacht mag worden - in elk geval geen avonturisme bedreef.
Het belangrijkste document is het uitvoerige verslag dat Fidel Castro in 1968 - dus ruim vijf jaar erna - van de rakettencrisis van 1962 uitbracht aan het centrale comité van de Cubaanse communistische partij. Pas nu de Sovjet-Unie niet meer bestaat, had Castro blijkbaar geen bezwaar meer tegen openbaarmaking. Dat verslag is namelijk één requisitoir tegen de Sovjet-Unie, die eerst Cuba overreedde Russische, tegen Amerikaans grondgebied gerichte raketten op zijn grondgebied te plaatsen en toen, nadat gebleken was dat de Verenigde Staten deze bedreiging als een casus belli beschouwden, ze overhaast terugtrok. Niet ten onrechte voelde Castro zich verraden.
Maar wat in dit verslag, waarvan Le Monde op 15 augustus uitvoerige excerpten gaf, vooral opvalt is de grote lichtvaardigheid waarmee de Sovjet-Unie deze kwestie, voordat zij een crisis werd, behandelde. Voor camouflage van de raketten wordt nauwelijks gezorgd. Een verdrag waarin de voorwaarden van plaatsing en gebruik van de raketten geregeld wordt, vindt de Sovjet-Unie amper nodig. Er zijn zelfs tekenen dat het besluit over het gebruik aan de plaatselijke commandant overgelaten wordt. Natuurlijk zijn de Cubanen verontrust. Ze sturen een delegatie naar Moskou, maar Chroestsjov zegt: ‘Geen probleem! Ik stuur de Oostzeevloot ernaartoe [naar de Caraïbische Zee!] en 24 uur daarvóór een brief aan [president] Kennedy, en de raketten zijn er. Maak je geen zorgen, ik pak Kennedy bij zijn kloten.’ Het is niet de ruwe taal die schokt - van de latere presidenten Johnson en Nixon is dergelijke taal ook geboekstaafd - maar de lichtvaardigheid.
Die lichtvaardigheid, waarvan het document nog andere voorbeelden geeft, stelt nu de opvatting in twijfel dat de leiders van de Sovjet-Unie, wat ze ook in hun schild mochten voeren, per slot van rekening verantwoordelijke mannen waren. Niet alleen de miljoenen Nederlanders die in de jaren tachtig de actie ‘De kernwapens de wereld uit...’ steunden, waren te goedgelovig. Ook ik, die vond dat die actie op een mistaxatie van de sovjetpolitiek berustte (dat vind ik overigens nog), ben dat blijkbaar geweest.
NRC Handelsblad van 19-08-1997, pagina 7