Een ontmoeting in Tallinn
Over de stamvader van onze familie wisten we niet veel meer dan dat hij met het regiment dragonders van de hertog van Koerland (nu een provincie van Letland) in het land was gekomen om voor koning-stadhouder Willem III te vechten. Een huursoldaat dus - in de tijd van vóór de dienstplicht een eerbaar beroep.
Het lag dus voor de hand de oorsprong van het geslacht in het Balticum te zoeken. De naam klonk weliswaar niet Lets of Ests, maar in die tijd woonden in dat gebied ook vele Duitsers en Zweden. Maar genealogische naspeuringen die in de jaren '20 daar werden gedaan, hadden niets opgeleverd.
Mijn eigen belangstelling voor genealogie beperkt zich tot het opzoeken van mijn naam in telefoonboeken van de buitenlandse steden die ik bezoek. Ook daarvan was het resultaat nihil geweest, totdat ik, ongeveer 25 jaar geleden, in het Stockholmse telefoonboek drie naamgenoten aantrof.
Thuisgekomen schreef ik ze aan, en van één hunner kreeg ik antwoord: hij had, evenals de anderen van die naam in Zweden, tot de Zweedse minderheid in Estland behoord en was in 1944, toen de Russen hun land weer dreigden te veroveren, de Oostzee overgestoken om, met vele andere Zweedse Esten, asiel in hun stamland, Zweden, te zoeken.
Dat klopte dus met het vermoeden dat die voorvader-huursoldaat uit die streken kwam, maar verder onderzoek was, als ik er al geïnteresseerd in zou zijn geweest, onmogelijk, want Estland was toen een sovjetrepubliek en vrijwel ontoegankelijk.
Wel was ik er langzamerhand achtergekomen dat die Zweedse minderheid vooral in Noordwest-Estland op de eilanden voor de kust geconcentreerd was geweest. Mijn Stockholmse naamgenoot had mij trouwens geschreven dat hij daar zelf ook vandaan kwam, en wel uit een streek die in het Zweeds Nuckö en in het Ests Noarootsi (Rootsi betekent Zweden in het Ests) heet.
Hoe dan ook - daar bleef de zaak bij rusten, totdat verleden jaar een neef van mij, die zichzelf een ‘Internetfreak’ noemt, mij meldde dat hij via het Internet in contact was gekomen met een jonge vrouw in Tallinn (de hoofdstad van Estland) die onze naam droeg. Zijzelf, haar vader en broer waren de enigen in Estland die nog zo heetten. De rest van de familie was in 1944 naar Zweden gevlucht.
Met deze familie nu heb ik begin van deze week, toen ik twee dagen in Tallinn was, kennisgemaakt. Zij sprak goed Engels, haar broer een beetje Duits, en de vader (geboren in 1944) slechts Ests en Russisch (het Zweeds van zijn vaderen had hij nooit leren spreken). Zij was aan de Technische Hogeschool te Tartu afgestudeerd in computerkunde, wat zij nu ook doceerde.
Natuurlijk wist ik al het een en ander van Estlands jongste geschiedenis. In 1918 was het, evenals de twee andere Baltische landen, voor het eerst onafhankelijk geworden. Die onafhankelijkheid had tot 1939 geduurd, toen Hitler en Stalin overeenkwamen Oost-Europa onder elkaar te verdelen, waarbij de Baltische landen onder, en in 1940 bij de Sovjet-Unie kwamen.
Die sovjetheerschappij heeft toen ruim een jaar geduurd, maar dat was onvoldoende om tienduizenden Esten, Letten en Litouwers naar Siberië te deporteren - de mannen naar de Goelag, vrouwen en kinderen naar de steden en dorpen. In 1941 kwamen de Duitse legers, die, niet onbegrijpelijk, door velen als bevrijders werden verwelkomd. Drie jaar later werden die landen door de Russen heroverd - met nieuwe deportaties als gevolg.
Die heerschappij heeft tot 1991 - dus 47 jaar lang - geduurd. Zoals gezegd, wist ik dat allemaal wel, maar wanneer je geconfronteerd wordt met mensen die die periode hebben meegemaakt, krijgen deze feiten meer leven voor je. Onwillekeurig vraag je je af: hoe zou ik me die halve eeuw gedragen hebben? In de vijf jaren Duitse bezetting die wij meegemaakt hebben, hadden de meesten onzer de hoop dat de bevrijding nabij was (er was immers een oorlog aan de gang), maar in 1945 begon voor de Balten, met de vrede, de onderdrukking zonder uitzicht.
Zonder uitzicht én met de vernietiging van iedere herinnering aan het onafhankelijke verleden. Wat daarvan geleerd werd was dat in 1939 de werkenden, met behulp van de Sovjet-Unie, zich bevrijd hadden van het reactionaire bourgeoisregime. Over het pact tussen Molotov en von Ribbentrop, dat de Sovjet-heerschappij mogelijk had gemaakt, werd niet gerept. Het verdween uit de herinnering.
Maar konden de ouderen dan niet het beeld corrigeren dat de kinderen op school ingeprent kregen? Nee, die ouderen waren veel te bang dat hun kinderen dan op school zouden zeggen: mijn vader zegt dat het anders was, en dan was deportatie nog het minste wat hun te wachten stond.
Ook aan de universiteit werd niet anders geleerd, vertelde een historica mij. Zij had zo nu en dan wel vage vermoedens gehad dat het anders was gegaan dan werd gedoceerd, maar over het Ribbentrop-Molotovpact was zij bij toeval aan de weet gekomen: in het historisch instituut was zij gestuit op een Fins geschiedenisboek, dat kennelijk aan de censuur was ontsnapt en daarin stond alles haarfijn vermeld. (Esten kunnen gemakkelijk Fins lezen.) Een wereld ging voor haar open.
We zijn beroofd van onze eigen geschiedenis, zei zij. Volgens haar had het niet veel langer dan tot 1991 mogen duren, want anders zou de bevolking onherroepelijk gesovjetiseerd zijn - niet in die zin dat de Esten gelovige communisten zouden zijn geworden, maar dat zij hun eigenheid (behalve hun taal) zouden zijn kwijtgeraakt.
Trouwens, de oppervlakkige bezoeker die ik was, merkt dat op straat en het platteland. Veel herinnert er aan de oude Sovjet-Unie: eindeloze rijen grauwe woonkazernes (in een ervan woonde ‘mijn’ familie) en verwaarloosde landbouw. En in de winkels vaak onverschillig en gemelijk personeel. Maar daarnaast heb ik nergens zoveel mensen met zaktelefoons zien rondlopen als in Vilnius, Riga en Tallinn. De technologische ontwikkeling heeft er in een paar jaar hele fasen overgeslagen. Beste bewijs: zonder Internet zou ik nooit mijn naamgenoten in Estland hebben ontmoet.
NRC Handelsblad van 01-08-1997, pagina 7