Niet op zo'n niveau
Zouden er nog mensen zijn die geloven dat het grootkapitaal de VVD in zijn zak heeft? Zo ja, dan moet het artikel van Roel Janssen in de krant van 18 juli hen toch wel uit de droom hebben geholpen. Want daarin staat dat ‘gezaghebbende bankiers’ (en later wordt er zelfs gesproken van ‘de bankiers’) gruwen van het standpunt dat Bolkestein inzake de euro inneemt.
En waar gruwen ze dan in het bijzonder van? Dat Bolkestein onlangs heeft gezegd: ‘Het grootste risico is een EMU die ontstaat en vervolgens derailleert.’ Nu dat lijkt mij een misschien betwistbaar, maar volkomen respectabel standpunt. Kunnen die bankiers - er worden er slechts drie bij name genoemd - garanderen dat een eenmaal tot stand gekomen EMU niet derailleert?
Tot dusver is het meningsverschil zakelijk. Dat wordt anders wanneer de bankiers met insinuaties beginnen. Roel Janssen schrijft: ‘Bolkestein, zo menen gezaghebbende bankiers, voert uit partijpolitiek opportunisme campagne tegen de euro’. Let wel: ze worden hier niet woordelijk geciteerd - hun woorden staan althans niet tussen aanhalingstekens in het artikel - maar we mogen aannemen dat Roel Janssen ze niet uit zijn duim heeft gezogen.
In elk geval valt er wel het een en ander op te zeggen. In de eerste plaats: Bolkestein voert helemaal geen campagne tegen de euro. Hij zegt er nog altijd voorstander van te zijn. Dat komt voor sommigen, gezien zijn algemene euroscepsis, wel enigszins als een verrassing, maar hij zegt het. Dus moet je hem op zijn woorden geloven.
Waar hij wél tegen waarschuwt, is dat de toelatingscriteria tot de EMU niet strikt toegepast worden. Het is dát wat de bankiers in het bijzonder schijnt te ergeren. Wat hen betreft, ‘willen ze niet moeilijk doen over de exacte percentages van de toelatingscriteria of over de samenstelling van de groep landen die hun wisselkoersen onlosmakelijk aan elkaar vastklinken.’
Nog erger dan deze valse beschuldiging - ‘Bolkestein is tegen de euro’, terwijl hij slechts tegen sjoemelen met de criteria is - is de beschuldiging van ‘partijpolitiek opportunisme’, dat Roel Janssen als een goede samenvatting van de bezwaren der bankiers tegen Bolkestein meent te kunnen presenteren.
Die beschuldiging is absurd. Er bestaat in Nederland, anders dan bijvoorbeeld in Duitsland, nauwelijks onrust over de euro. Het publiek laat die toekomst eerder onverschillig, zo niet gelaten, over zich heen komen. In elk geval is er voor een politicus heel weinig winst te behalen uit een campagne tegen de euro en nog minder (want dan wordt het voor dit publiek te ingewikkeld) uit een campagne tegen sjoemelen met een euro waar die politicus wél voor is.
Ook voorstanders van de euro zouden het moeten betreuren dat er zo weinig belangstelling voor de euro bestaat. In een gezonde democratie zou er een levendige discussie over moeten zijn. Maar het is al eerder opgevallen: de voorstanders van de euro - ook de regering zelf - willen zo'n discussie liever niet. Die zou maar onrust zaaien. Van bankiers mag natuurlijk niet verwacht worden dat hun zo'n democratische discussie in de eerste plaats aan het hart gaat.
In Duitsland bestaat er wél onrust over de euro, dus discussie. Wat dat betreft, vervullen de Duitsers hun democratische plicht beter dan de Nederlanders. Eén van de machtigste politici die daar bezwaar tegen de euro aantekenen, is de Beierse premier, Edmund Stoiber. Die wordt dan ook door de bankiers in Roel Janssens artikel op één hoop gegooid, wat ‘politiek opportunisme’ aangaat, met Bolkestein.
Deze beschuldiging snijdt meer hout dan die tegen Bolkestein, want in Duitsland valt er politiek kapitaal te slaan uit onrust over de euro, in Nederland niet. Maar wil dat zeggen dat Stoibers argumenten - bondskanselier Kohl en minister van Financiën Waigel hebben overigens intussen zijn strikte voorwaarden onderschreven - zo maar van tafel geveegd kunnen worden of met insinuaties afgedaan?
Als we zó gaan discussiëren, kan die ‘gezaghebbende bankiers’ ook wel wat in de schoenen worden geschoven. Ze hebben, zo lezen wij in Roel Janssens artikel, ‘al enorme bedragen in de voorbereidingen voor de omschakeling (op de euro) geïnvesteerd. ABN Amro rekent op een half miljard gulden en ING op een bedrag tussen de 200 en 300 miljoen’.
Zou het dáárom zijn dat ze geen onrust in de tent willen hebben en Bolkestein van ‘partijpolitiek opportunisme’ beschuldigen? Zulke vermoedens lokken ze uit met hun verkeerde voorstellingen en insinuaties. Maar op zo'n niveau dient de discussie in elk geval niet gevoerd te worden.
Iemand die ook niet bij het kapitaal - om ons nog één keer van deze marxistische simplificatie te bedienen - in een goed blaadje staat, is de staatssecretaris voor Buitenlandse Handel, mevrouw A. van Dok-van Weele. Op gemeenschappelijke reizen krijgen meereizende ondernemers water in hun handen van haar execrabele Engels en vinden ze haar verder ook weinig toegankelijk. Heel anders dan haar voorgangster mevrouw mr. Y.M.C.T. van Rooy.
Zelf is zij zich bewust van dit misprijzen, maar, zo vertrouwt zij de Haagsche Courant (19 juli) toe, dat geldt voor het binnenland, maar niet voor ‘de rest van de wereld’, want ‘daar heb ik een heel goede reputatie’. O, zalige onschuld!
Zou ze de Verenigde Staten ook tot ‘de rest van de wereld’ rekenen? De vraag is gerechtvaardigd, want in de International Herald Tribune van 1 juli heeft ze een artikel - in verrassend goed Engels! - gepubliceerd waarin ze fel van leer trekt tegen de Amerikaanse boycot tegen Cuba en de Amerikaanse pogingen ook de bondgenoten bij die boycot te betrekken.
Mevrouw Van Dok heeft gelijk: die boycot werkt niet, zoals de meeste boycots (en haar partij, de PvdA, is groot voorstander van boycots geweest) helemaal niet werken, zo niet zelfs averechts. En die pogingen om de bondgenoten te dwingen aan die boycot mee te doen, zijn onverdraaglijk. Mevrouw Van Dok is dan ook niet de eerste die daar openlijk tegen protesteert.
Maar de vraag is of het verstandig is dat dit gebeurt op de manier waarop mevrouw Van Dok dat deed: in een krantenartikel. Minister-president Kok vindt kennelijk van niet, want hij heeft zich openlijk van haar gedistantieerd. Naar voortzetting van haar functie na de verkiezingen kan zij wel fluiten. De mening van het binnenland doet er dus toch wel iets toe.
Een andere vraag is of mevrouw Van Dok, alvorens dat artikel te publiceren, overleg heeft gepleegd met haar minister (die staatsrechtelijk voor haar daden verantwoordelijk is) en/of met de minister van Buitenlandse Zaken. Dat zou sowieso haar plicht zijn geweest. De eenheid van beleid naar buiten toe eist dat. Maar na de ‘herijking’ van het externe beleid, die onder andere inhoudt dat ambtenaren van Economische Zaken op Buitenlandse Zaken zijn gedetacheerd, is die plicht geformaliseerd. Uit mevrouw Van Doks optreden en premier Koks reactie daarop blijkt in elk geval dat er nog wat mankeert aan die eenheid.
NRC Handelsblad van 22-07-1997, pagina 7