Déjà vu aan de vooravond
Naarmate de top van Amsterdam nadert, wordt bij ouderen het gevoel van déjà vu groter. Steeds sterker worden zij herinnerd aan de geschiedenis van de Europese Defensiegemeenschap (EDG), waartoe zes Europese landen op Frans initiatief in 1952 hadden besloten en die ruim twee jaar later door diezelfde Fransen werd getorpedeerd.
Het doel van die EDG was Duitslands militaire potentie, die onmisbaar werd geacht voor de verdediging van West-Europa, in een supranationaal keurslijf te dwingen. Omdat Frankrijk - zeven jaar na de Tweede Wereldoorlog - niets zo vreesde als een herboren Duits leger, was het bereid zijn eigen strijdkrachten, samen met die van Duitsland, Italië en de Beneluxlanden - ondergeschikt te maken aan een Europese defensiegemeenschap (zoals het kort tevoren ook met zijn kolen- en staalindustrieën had gedaan).
In mei 1952 werd, na anderhalf jaar onderhandelen, het verdrag voor een EDG getekend, maar in de loop van de volgende jaren werden de Franse bezwaren tegen hun eigen geestesproduct steeds groter. Telkens opnieuw moesten er, op Franse wens, protocollen aan het verdrag toegevoegd worden.
In het voorjaar van 1954 werd Pierre Mendès-France minister-president in Frankrijk. Hij was een politicus die in vele opzichten buiten het gebruikelijke patroon viel (zo wilde hij de Fransen melk laten drinken). Voor velen was hij een vernieuwer, en die functie behield hij ook nadat hij, in 1955, was afgetreden - totdat De Gaulle drie jaar later die rol overnam.
Mendès-France was nooit geestdriftig voorstander van de EDG geweest, en eenmaal aan de macht confronteerde hij Frankrijks partners met nieuwe eisen. Toen in augustus van 1954 de Franse Nationale Vergadering besloot het ontwerp-verdrag niet in behandeling te nemen, nam hij dit voor kennisgeving aan (zo hij het niet had bewerkstelligd). In elk geval zag hij in deze historische beslissing geen aanleiding af te treden).
Wat was het gevolg? Dat Duitsland binnen het jaar, met nationale strijdkrachten (zij het zonder generale staf), lid van de NAVO werd.
En het gevolg voor Europa? Dat het werk van de Europese integratie voorlopig stil kwam te liggen. Het elan was eruit - totdat de Nederlander Beyen en de Belg Spaak het weer op de rails zetten met hun voorstel voor een Europese Economische Gemeenschap. Die kwam er ten slotte in 1957, maar niet dan nadat de Fransen telkens weer met nieuwe eisen waren gekomen.
Aan deze geschiedenis nu doen de gebeurtenissen van de laatste twee weken sterk denken. Ook thans een nieuwe Franse regering, en ook thans nieuwe Franse eisen, die deze keer de Economische en Monetaire Unie - alweer een Frans geestesproduct, bedoeld om Duitsland in bedwang te houden - in gevaar brengen. Zeker, er zijn verschillen met 45 jaar geleden. Zo heeft Frankrijk nu niet met slechts vijf Europese partners te maken, maar met veertien, waarvan één, Duitsland, niet meer de paria is die het in 1952 nog was. Maar de nieuwe Franse eisen verraden wèl de wens onder, zoals zij het zien, het Diktat van een machtig geworden Duitsland - of van de Duitse Bundesbank - uit te komen.
Ook is Jospin niet een tweede Mendès-France, hoewel ook hij in veel opzichten buiten het gebruikelijke patroon valt. De nieuwe eisen waarmee hij aan de vooravond van ‘Amsterdam’ komt, zijn niet uitsluitend het bewijs van het ‘meesterlijk gevoel voor timing’ dat de Fransen, volgens de correspondent van Het Financieele Dagblad in Parijs, hebben (hoewel zij ook daarvan het bewijs zijn).
De Franse eisen alleen maar te zien als een poging de vrees van de partners voor een mislukking van de top uit te buiten, is een onderschatting van de persoon Jospin.
Deze behoort tot het zeldzame genus politici dat, zoals David Roche in The Wall Street Journal schrijft, ‘geen akkoorden tekent die hij economische onzin en sociaal onrechtvaarding vindt’.
Dat maakt hem niet tot een gemakkelijker partner. Integendeel: ‘er is niets ongemakkelijker voor de EMU dan het optreden op het Europese toneel van een eerlijke en onbuigzame politicus’. Kortom, Jospin is een linkse kloon van Margaret Thatcher, die het de Europese Unie ook al zo moeilijk heeft gemaakt. Is daarmee gezegd dat de Amsterdamse top en de EMU tot mislukken gedoemd zijn? Nee, er zal wel een formule gevonden worden die, naar buiten toe althans, als een succes verkocht kan worden (hoewel dat moeilijk zal zijn ten opzichte van een steeds cynischer wordend publiek).
Op de een of andere manier zal wel aan de wens van de Fransen (maar niet alleen van hen) voldaan worden om de Europese Unie meer bevoegdheden te geven op sociaal gebied (vooral werkloosheidsbestrijding), maar verder dan coördineren zal de EU wel niet mogen gaan, en iedereen weet wat dat betekent (‘vergaderen tot je er bij neervalt’, schrijft de correspondent van de Volkskrant in Brussel). Coördineren bovendien van - zelfs onder socialisten - zeer uiteenlopende visies.
Met dat al zullen de eigenlijke doeleinden van de Amsterdamse top - milieu, strijd tegen de internationale criminaliteit, vereenvoudiging van besluitvormingsprocedures - in de verdrukking raken, nu de EMU, die niet op de agenda stond, plotseling aller aandacht in beslag neemt - overigens niet alleen als gevolg van de Franse eisen, maar ook doordat Duitsland niet aan de voorwaarden dreigt te voldoen.
Ook als de top erin slaagt met een cosmetisch acceptabel resultaat te komen, één ding staat vast: het gevecht tussen de verschillende Europese culturen - verschillen die zich ook uiten in verschillende economische visies (in 't bijzonder wat de rol van de staat betreft) - gaat ook na Amsterdam onverminderd door. Er is één troost: het Nederlandse voorzitterschap zal dat niet verweten kunnen worden. Trouwens: in een botsing van culturen is er nooit sprake van schuld.
NRC Handelsblad van 13-06-1997, pagina 9