De nieuwe Britten
Op 1 mei hebben de Britse Conservatieven hun zwaarste nederlaag sinds 1832 geleden. En toch wordt wel gezegd dat de overwinning van Labour eigenlijk de overwinning van Margaret Thatcher is. Labour heeft immers het beginsel der nationalisatie afgezworen, de vrije markt omhelsd en de macht van de vakbonden, door Thatcher gebroken, niet hersteld. En dat nieuwe beleid hebben de kiezers met een overweldigende meerderheid gehonoreerd.
Een overwinning van het socialisme was het dus zeker niet. Maar was het daarom een overwinning van Thatcher? Het thatcherisme is slechts één, en een vrij recente, stroming in de Conservatieve partij: de ultraliberale stroming, die erin slaagde de eigenlijke tories, die een meer altruïstische, organische gedachte zijn toegedaan, vrijwel monddood te maken.
‘Mevrouw Thatcher heeft veel meer van de Whig (d.i. de oude liberaal) dan van de true-blue Tory’, schreef F. Bolkestein, die zichzelf graag een Amsterdamse koopman noemt, eens in het Hollands Maandblad (sept. 1992). Het mercantiele thatcherisme, dat zijn wortels heeft in het negentiende-eeuwse Manchester-liberalisme, is eigenlijk een vreemde eend in de bijt van het Conservatisme. Thatchers conservatisme heeft wel degelijk het onderspit gedolven of, zoals John Gray in The Time Literary Supplement van 9 mei schrijft, ‘het project om Brittannië naar het model van de Amerikaanse vrije markt te hervormen heeft een politieke eindnederlaag geleden. (Gray is docent politieke fiolosofie in Oxford, zo lees ik in de Volkskrant van gisteren, die zijn artikel ook publiceerde.) Dat project was ‘aan een land opgelegd welke houding tegenover de markt en tegenover de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de overheid in diepste wezen niet transatlantisch, maar Europees zijn. (...) Het Conservatisme is te gronde gericht doordat het een ideologie had omhelsd die vreemd is aan de Britse politieke traditie’. Het Britse volk heeft ten slotte geweigerd de Britse samenleving te maken tot een ‘replica van het Amerikaanse individualisme’. Thatcher heeft dus wel degelijk een nederlaag geleden. Maar daarmee heeft het socialisme nog niet gewonnen, want de ‘onweerstaanbare beweging van de economische globalisatie heeft de omgeving die het mogelijk maakte dat de sociaal-democratie in Britannië en andere Europese landen zich vestigde en handhaafde, doeltreffend vernield’.
In zo'n omgeving kan de sociaal-democratie, aldus nog steeds John Gray ‘niet overleven’, maar ‘met de gedeeltelijke uitzondering van Nederland’ zitten de sociaal-democratieën van continentaal Europa nog vast aan politieke ideeën en een beleid ‘die tot een onherroepelijk verleden behoren’.
‘De historische rol van de nieuwe Britse regering moet het zijn de leiding te nemen in het moderniseringsproces van de Europese sociaal-democratie. Dit doende zal zij onvermijdelijk het belangrijkste dilemma van dit tijdperk tegenkomen: hoe de noodzakelijkheden van de wereldmarkt te verzoenen met de behoeften aan sociale samenhang.’ Het laatste zou een conservatief - een echte! - niet beter kunnen zeggen.
De Nederlandse sociaal-democratie heeft dit al gedeeltelijk erkend, zegt Gray. Vandaar dat Wim Kok wel een geestverwant van Tony Blair genoemd kan worden. Maar intussen is Kok, die trouwens weinig geneigd is tot wijsgerige bespiegelingen, er meer geïnteresseerd in te weten hoe de nieuwe Britse regering tegenover ‘Europa’ staat.
Wat dat betreft, zijn hij en minister van Buitenlandse Zaken Van Mierlo, die vrijdag een bezoek aan Londen brachten, kennelijk van een enigszins koude kermis thuisgekomen. Immers, wanneer onze minister-president na afloop zegt dat ‘het minder moeilijk is dan voorheen (met de Conservatieve regering), maar nog steeds a hell of a job’, dan kunnen we, rekening houdend met het optimisme dat na zulke ontmoetingen ten toon gespreid pleegt te worden, tot geen andere conclusie komen.
Trouwens, Blair heeft er zelf geen onduidelijkheid over laten bestaan. Volgens The Financial Times heeft hij Kok laten weten dat hij in de onderhandelingen in de Europese Unie de Britse belangen ‘de eerste, tweede en laatste’ prioriteit zou geven. Zijn minister van Buitenlandse Zaken, Robin Cook, denkt er niet anders over: ‘We zullen (op de topconferentie) in Amsterdam geen concessies doen. Wel zullen we instemmen met de dingen die goed zijn voor Groot-Brittannië’.
Voor iedereen, behalve misschien voor deze of gene illusionist, trappen Blair en Cook daarmee open deuren in. Natuurlijk geven zij prioriteit aan de nationale belangen. Dat doet iedere regering (al zegt niet iedere regering dat zo duidelijk). Wanneer de Nederlandse regering de Europese integratie een hoge prioriteit geeft, en zolang zij daarin gesteund wordt door parlement en openbare mening, dan verdedigt zij daarmee per definitief een nationaal belang.
En wanneer Cook zegt dat de nieuwe regering in Amsterdam alleen maar zal instemmen met de dingen die goed zijn voor eigen land, dan is dat een beleidslijn die iedere regering zolang mogelijk vasthoudt en zeker niet bij voorbaat, door het aankondigen van een bereidheid tot concessies, opgeeft.
Er is dus geen reden voor schrik of teleurstelling. Iedereen mag zijn idealen hebben, maar bewindslieden die, zoals Blair en Cook, rustig verklaren dat hun beleid gedicteerd wordt door wat zij als het nationale belang beschouwen, zijn in de kring van hun collega's geloofwaardiger dan bewindslieden die zich voortdurend op die idealen beroepen.
Conclusie: het nieuwe Labour, dat zich van zijn dogmatische ballast heeft ontdaan, verdedigt waarden die niet zo verschillend zijn van die van de oude Conservatieven, van het stempel van Macmillan, Heath en Heseltine bijvoorbeeld. En wanneer deze meer geneigd waren met ‘Europa’ samen te werken dan Thatcher, is het misschien niet overdreven optimistisch te hopen dat Blair en Cook dat ook zullen zijn - tot een zekere grens, die weleens ook zonder Brittannië de grens van de Europese integratie zou kunnen blijken te zijn.
NRC Handelsblad van 13-05-1997, pagina 9