Een bedelbrief
Ook koningin Beatrix en prins Willem-Alexander moeten de bedelbrief van de Leidse Studenten Vereniging Minerva ontvangen hebben. Zij zijn immers reünist van die club, waarin het Leidsche Studenten Corps en de Vereniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden zijn opgegaan. Enkele kranten hebben al melding gemaakt van die brief, wat geen wonder is, want er moeten enkele duizenden reünisten zijn, onder wie ik.
Waarom die bedelbrief? ‘De enorme afname van het ledenaantal en een, mede met het oog op de invoering van het Bindend Studie Advies, verwachte verdere daling daarvan brengen de Vereniging in grote problemen. De verhoogde studiedruk zorgt voor een afname van het Sociëteitsbezoek en een geringere betrokkenheid bij de Vereniging.’
Minerva is dus in nood. Ik moet zeggen dat deze constatering mij nog niet onmiddellijk naar mijn portemonnee deed grijpen. Ik moet eerst overtuigd zijn van het grote belang van een cultureel of humanitair goed dat op het spel staat, alvorens ik bereid ben het te helpen te overleven. Dat ben ik in dit geval niet. Als iets niet in staat is uit eigen krachten het hoofd boven water te houden, dat moeten er belangrijke redenen van algemeen belang zijn om bij te springen. Die zijn er in dit geval niet. Althans: de brief geeft ze niet. Mijn eerste reactie was, wat dat betreft, dus in overeenstemming met de liberale tijdgeest waaraan, naar we mogen aannemen, ook de meeste leden van Minerva zijn toegedaan. Maar speelt loyaliteit dan geen rol, trouw aan een traditie, dankbaarheid voor de eigen mooie studentenjaren? Ja, maar die zijn verbonden aan een verleden tijd, en de tijd waarin wij nu leven, is een geheel andere. Iets moet niet kunstmatig in leven gehouden worden, hoe mooi het ook geweest is.
Bovendien: wil Nederland concurrerend zijn, dan moet het jongere afgestudeerden op de internationale markt sturen dan het nu doet. Het is zeer de vraag of de ervaring die een student als lid van een corps opdoet de achterstand in praktische ervaring goedmaakt, die hij heeft ten opzichte van buitenlandse, bijvoorbeeld Amerikaanse, collega's. Voor sentimentaliteit is geen plaats. Dat was mijn eerste reactie. Maar toen ik de brief nauwkeurig herlas, raakte ik nog minder overtuigd. De eerste conclusie die de Vereniging trekt uit de geconstateerde ‘grote problemen’ is ‘dat er hard gewerkt moet worden aan het imago en de toekomst van de Vereniging’. Waarom in hemelsnaam aan het imago (dat nog vóór de toekomst gaat)? Is dat belangrijker dan de werkelijkheid? Laat de Vereniging hard werken, maar laat ze aan de buitenwereld overlaten uit te maken wat haar imago is.
Nu heeft de Vereniging ‘een plan gemaakt om te onderzoeken hoe Minerva er in de toekomst uit wil zien’. Ze weet, met andere woorden, zelf nog niet eens hoe ze eruit wil zien. Daar moet eerst nog een onderzoek naar ingesteld worden. En de reünisten wordt gevraagd dat onderzoek (of is het alleen nog maar een plan voor een onderzoek? Dat wordt niet duidelijk) te steunen. Eind mei moet het klaar zijn.
Zelden zal aan potentiële geldschieters of investeerders een onzekerder propositie voorgelegd zijn - voor een plan dat er nog niet is of een onderzoek waarvan het onderwerp vaag is. Ook ontbreekt iedere kwantitatieve indicatie van de fondsen die Minerva voor dit onderzoek (of voor het plan voor een onderzoek) denkt nodig te hebben. Ik herhaal: een onderzoek naar hoe Minerva er in de toekomst uit wil zien. De vraag hoe het er in de toekomst kan en moet uitzien, wordt niet gesteld en is blijkbaar geen onderwerp van onderzoek.
Nu kunnen we dit allemaal misschien met de mantel der goedertierenheid bedekken en toeschrijven aan de onervarenheid van de bestuurders van Minerva. Afgezien van het feit dat dezen waarschijnlijk vierdejaars studenten zijn en, naar we mogen hopen, ook op grond van hun bestuurlijke kwaliteiten in hun functie zijn gekozen, worden zij echter, volgens de brief, ook nog bijgestaan door een Commissie van Advies, waarin vermoedelijk mannen en vrouwen van de praktijk zitten. Dat die hen niet voor dit staal van dilettantisme hebben weten te behoeden!
Aan deze zaak zou ik geen aandacht hebben besteed als ze niet een wijdere betekenis zou hebben. Als deze onzakelijke, van slordig denken getuigende brief kenmerkend is voor de kwaliteit van het produkt dat de middelbare scholen afleveren - de schrijvers zijn nog niet afgestudeerd, dus de universiteit kunnen we er niet aansprakelijk voor stellen - dan ziet de toekomst er somber uit. Bij afgestudeerden is kwaliteit een nog belangrijker factor dan leeftijd. Minerva, de godin der wijsheid, is werkelijk in nood.
NRC Handelsblad van 29-04-1997, pagina 7