Umwertung aller Werte
Als ik op het gymnasium geen les had gehad van dr. C.R. van Paassen, zou ik waarschijnlijk tot op de dag van vandaag nooit gehoord hebben van Johann Jakob Bachofen, wiens theorieën hij op ons, vijftien- à zestienjarigen, losliet.
Wie was Johann Jakob Bachofen? Hij was, net zoals zijn tijdgenoot Jacob Burckhardt, een Bazelse patriciër, die zich in zijn vrije tijd verdiepte in de Griekse en Romeinse oudheid. Hij schreef daar zelfs studies over, die weliswaar door de wetenschap nauwelijks au sérieux genomen zijn, maar toch zo uiteenlopende mensen als Friedrich Engels, Ludwig Klages, Walter Benjamin, Rainer Maria Rilke en Thomas Mann op de een of andere manier wisten te boeien. Hij leefde van 1815 tot 1887.
Zijn bekendste boek is Das Mutterrecht, waarin hij betoogt dat in de vóórklassieke tijd het matriarchaat of de gynaecocratie heerste. Geleidelijk moest die rechtsvorm plaatsmaken voor het patriarchaat of de mannenmaatschappij. Die overgang uit zich ook in de mythologie, met haar strijd tussen (moeder) aarde en hemel, donker en licht, gevoel en verstand. (Ik zeg het maar zoals wij, twintigste-eeuwse pubers, dat interpreteerden).
Een andere tegenstelling is, volgens Bachofen, die tussen links en rechts, waarbij links de vrouwelijke, rechts de mannelijke kant is. Oorspronkelijk was links gunstig, maar met de overwinning van de hemelgoden kreeg het een ongunstige connotatie. Zo kreeg sinister (wat links betekent in het Latijn) zijn tegenwoordige betekenis. Zo links, gauche in de zin van onhandig. Rechts daarentegen werd geassocieerd met recht, zelfs waarheid (droit-droite, right, pravda).
Bachofen gaat niet zover de moderne, politieke scheiding tussen links en rechts tot deze magisch-atavistische strijd te herleiden. Latere antropologen doen dat wel, zoals de bioloog dr. H.F. Bienfait in een recent artikel ‘Over de oorsprong en de betekenis van de links-rechtstegenstelling in de politiek’ aantoont. De theorie dat deze is terug te voeren tot de plaatsing van de parlementariërs ten opzichte van de voorzitter in de Franse revolutionaire volksvertegenwoordiging, gaat volgens hem niet op.
Hoe dit ook zij - we kunnen ons afvragen of we niet opnieuw staan voor een omslag in de betekenis of gevoelswaarde die aan links en rechts wordt toegekend, een omslag zoals Bachofen die in de oudheid meende te kunnen signaleren, een omslag die zou meebrengen dat links als conservatieve kracht optreedt en rechts als revolutionaire.
Zeker, er is al veel eerder betoogd dat de begrippen links en rechts zinledig zijn geworden. De ineenstorting van het communisme heeft dit denkproces verhaast, en in zekere zin is het ontstaan van een paarse regering in Nederland het bewijs van de juistheid van deze stelling. Maar een samenwerking tussen links en rechts betekent nog niet dat zij stuivertje gewisseld hebben, dat hun rollen omgedraaid zijn. Zo voelen de betrokkenen het in elk geval niet.
Niettemin is het waar dat de Britse socioloog Anthony Giddens, sinds kort directeur van de London School of Economics, in een interview met Die Zeit (18 april) zegt: ‘Velen die zich conservatief noemen, zijn in werkelijkheid radicale moderniseerders. Zij propageren vrije markten, die, zoals bekend, ertoe neigen traditionele levensvormen te vernietigen, en wel des te radicaler naarmate de markten mondialer zijn. Dit conservatisme betekent kennelijk niet meer: willen behouden.
Anderzijds is links conservatief (in de oude betekenis van het woord) geworden, wanneer het gaat om (het behoud van) de verzorgingsstaat. In elk geval is het niet meer zo gemakkelijk als vroeger vast te stellen wat vooruitgang betekent. Ik weet dat uit persoonlijke, pijnlijke ervaring, want ik heb mijzelf altijd ver naar links geplaatst.’ (Giddens had volgens eigen zeggen, ‘enige invloed’ op het programma van Tony Blair.)
Het is niet meer zo gemakkelijk vast te stellen wat vooruitgang, het ideologische monopolie van links, is. Inderdaad, onlangs hoorde ik een Amerikaan, sprekend over een technologische doorbraak die zijn bedrijfstak miljarden zou besparen, maar ook duizenden hun baan zou kosten, zeggen: ‘Dat zijn nu eenmaal de gevolgen van vooruitgang.’
Je hoeft jezelf niet als progressief te beschouwen om even te moeten slikken bij zo'n uitspraak. Maar beschouwen we niet allemaal, met de wijsheid van twee eeuwen later, de industriële revolutie van het begin der negentiende eeuw als een geweldige vooruitgang? En die heeft ook heel wat mensen hun baan gekost. (Anderen daarentegen weer een baan gegeven.)
Als inderdaad rechts revolutionair en links conservatief geworden is, dan zijn die begrippen niet van betekenis veranderd, maar zijn de krachten waarmee zij tot dusver geassocieerd waren, van functie veranderd. In overeenstemming met die verandering van functie zou een links dat conservatief geworden is, ook meer aandacht moeten besteden aan tradities, waarvan het tot dusver eerder vijand was.
En rechts, dat revolutionair geworden is? Dat heeft zijn ziel verkocht aan het kapitalisme, want dàt is, zoals de Amerikaanse conservatieve publicist George Will eens schreef, ‘een niets ontziende vernieler van waarden en tradities, een permanente wekker van onlesbare verlangens en onblusbare begeerten, van steeds hogere verwachtingen en steeds sterker ongeduld’ - kortom, het tegendeel van het eigenlijke conservatisme, dat tradities eerbiedigt en zelfbeheersing betracht, Karl Marx had niet voor niets een groot respect voor de revolutionaire kracht van het kapitalisme (niet voor het conservatisme).
We kunnen rustig, met Friedrich Nietzsche (die ongetwijfeld in zijn Bazelse tijd Bachofen moet hebben ontmoet), spreken van een Umwertung aller Werte.
NRC Handelsblad van 22-04-1997, pagina 7