Weerzien met domineesland
Mijn betovergrootvader en mijn overgrootvader (beiden van vaderszijde) waren predikanten. De oudste zoon van de laatste overleed als student in de theologie, en de jongste werd predikant. Een andere zoon werd bankier, maar zijn zoon was weer predikant, en een van zijn zoons ook. Voor zover ik weet, is hij de enige nog levende predikant in de familie, zij het in ruste.
Ik voel mij dus stevig gebed in de Nederlandse cultuur, want niemand zal ontkennen dat de predikant zijn zware stempel op die cultuur heeft gedrukt. En al is in mijn geval de appel ver van de stam gevallen, hij schaamt zich niet voor zijn herkomst.
En zo toog ik deze week vol verwachting naar het Utrechtse museum Catharijneconvent, waar de tentoonstelling ‘Vier eeuwen domineesland’ te zien is. Ik was zo verstandig geweest de catalogus van tevoren te kopen en te bestuderen. Die is echter - ook illustratief - zo uitvoerig, dat de tentoonstelling zelf dan niet heel veel nieuws meer oplevert. (Dit is niet als kritiek bedoeld en zeker niet als advies niet te gaan kijken.)
Een van de predikanten die de catalogus wel noemt, maar niet afbeeldt, is mijn overgrootvader; maar op de tentoonstelling is zijn konterfeitsel wel te zien en wordt aan zijn werk eer gedaan. Ik mocht dus niet mopperen.
Wat de catalogus ook niet gaf - niet kon geven - is het stemgeluid van dominees van diverse richtingen. Op de tentoonstelling echter zijn fragmenten uit preken van acht hunner (allen overleden) te horen. Wat me opviel was het geaffecteerde accent van ds. Schilder. Dat had ik niet verwacht van een gereformeerde dominee. Wat me ook opviel was de gelijkenis tussen een oud-gereformeerde predikant die voor Urker gelovigen preekte, en de bekende dominee Buskes (politiek links, maar theologisch rechtzinnig). Gelijkenis in stemgeluid, maar ook qua inhoud: de een deed nauwelijks onder voor de ander in het verkondigen van hel en verdoemenis. De intellectueel in dit gezelschap was ds. Miskotte. Ik kon begrijpen dat dr. A.H. van der Heuvel vorige week, in een inleiding in de Vrije Universiteit, sprak over ‘Miskotte en zijn elitegemeente’. Het ging in elk geval boven mijn pet, maar zou zelfs die gemeente het woord Schicksal wel hebben begrepen, dat Miskotte plotseling in zijn preek liet vallen? (Het klinkt zeker veel geladener dan het droge Nederlandse lot, dat hetzelfde betekent. Ook Etty Hillesum komt er niet onderuit het zo nu en dan in haar dagboek te gebruiken.)
Maar wanneer we het over de betekenis van de dominee voor de Nederlandse cultuur hebben, denken we toch eerder aan de negentiende-eeuwse predikanten, Busken Huet en Allard Pierson (die dit jaar een revival meemaakt) voorop. Maar beiden kwamen pas tot ontplooiing na hun breuk met de kerk. Le pastorat mène à tout, pourvu qu'on y sorte?
Per slot van rekening heeft Nicolaas Beets zijn roem evenmin te danken aan een werk dat hij als predikant schreef. De Camera Obscura dateert van zijn studententijd. Zelf hechtte hij meer waarde aan de talloze gedichten die hij op latere leeftijd schreef en niemand meer leest (behalve misschien De moerbeitoppen ruischten, dat zelfs een ongelovige nog wel kan ontroeren).
Ook ds. François Haverschmidt is vooral nog bekend om de gedichten die hij als de student Piet Paaltjens schreef, hoewel in 1994 nog zijn later geschreven en nog zeer leesbare vertellingen Familie en kennissen een herdruk beleefden. Hij brak wel niet met de kerk, maar uit - ook niet zo lang geleden heruitgegeven - fragmenten van zijn preken blijkt dat hij ten slotte zijn geloof verloren had. Maar dit is alles cultuur in engere zin, meer in het bijzonder schone letteren, kritiek en filosofie, waaraan predikanten vóór, tijdens of na hun ambtsbediening hun bijdrage geleverd hebben (mindere goden als Hasebroek, Van Koetsveld, Ter Haar, J.J.L. ten Kate zijn wel helemaal vergeten). Op de cultuur in brede zin - onze samenleving, way of life, manier van denken - hebben ze hun onuitwisbare stempel gedrukt, ook als ze niet literair of wijsgerig begaafd waren.
Niet voor niets stonden zij tot voor zeer kort, vooral op het platteland, op de tweede plaats, na de burgemeester, in de sociale pikorde. Enkele eeuwen kerkgang en bijbellezing, met de predikant als middelpunt, hebben Nederlanders, incluis hen die geen enkele herinnering meer hebben aan de kerk, gemaakt tot wat ze zijn: niet beter, wèl anders dan anderen.
Wat is dat andere dan dat Nederlanders van anderen onderscheidt? Dat is moeilijk te zeggen, als je er zelf deel van uitmaakt. Identiteit is iets wat anderen bepalen. Maar met dit voorbehoud zou ik geneigd zijn te zeggen dat het belerende een eigenschap is die Nederlanders bij uitstek kenmerkt. Dat hebben we van niemand vreemd: predikanten werden vroeger ook leraren genoemd.
Waarom is dit in andere landen met protestantse inslag minder sterk? Waarschijnlijk - het blijft bij een hypothese - doordat daar de invloed van de leraar/predikant op de cultuur zijn tegenwicht vond in die van het hof, en Nederland was in zijn vormingsjaren een Republiek. Daar ontbrak een tegenwicht dus grotendeels.
Verwaarloos ik de bijdrage van de Nederlandse rooms-katholieken aan het eigene niet? In de eerste plaats maakten zij deel uit van een wereldkerk, wat hun onderscheid van anderen minder markant maakte. In de tweede plaats leeft geen bevolkingsgroep gedurende een paar eeuwen, in het begin zelfs als tweederangsburgers, in een door protestanten gedomineerde omgeving zonder zich op den duur enigszins aan hun cultuur aan te passen.
Overigens: niet alleen Nederlanders, maar alle volken zijn anders dan andere. Dat is het hele probleem met Europa. De tentoonstelling in Utrecht heeft me alleen maar gesterkt in die overtuiging.
NRC Handelsblad van 18-04-1997, pagina 7