Beeld en boodschap
Ongetwijfeld heeft Van Mierlo er heel verstandig aan gedaan zich niet beschikbaar te stellen voor het lijsttrekkerschap van D66 bij de verkiezingen van 1998. Zijn besluit getuigt echter niet alleen van wijsheid, maar ook van karakter: hoevelen zouden bestand zijn tegen een unanieme aandrang de partij van de ondergang te redden?
Slechts weinigen zijn niet overtuigd van eigen onmisbaarheid, en Van Mierlo is er een van. Dat moet tot zijn eer gezegd worden. Met hem verdwijnt een merkwaardig verschijnsel - meer dan een merkwaardig man - van het politieke toneel. Met zijn heengaan komt er een einde aan een politiek tijdperk. Einde van de jaren zestig?
Intussen laat hij een moeilijke erfenis achter. Om te beginnen, zijn toezegging zich ten volle in de verkiezingscampagne in te zetten voor zijn opvolger. Stelt die niet bij voorbaat die opvolger in de schaduw? De kiezer wordt er op die manier voortdurend aan herinnerd dat die opvolger slechts tweede keus is, en wie stemt daar nu graag op?
D66 moet een nieuw gezicht krijgen, heeft Van Mierlo opgegeven als reden voor zijn besluit. Heel juist, maar wat is het gezicht van D66, behalve dat van Van Mierlo? Bijna twee jaar geleden kondigde fractievoorzitter Wolffensperger een notitie aan ‘waar de eigen identiteit van D66 wordt gedefinieerd’. Maar een identiteit laat zich niet per notitie definiëren. Die heb je of heb je niet. Trouwens, je eigen identiteit kun je nooit zelf definiëren; dat kunnen alleen anderen.
Te vrezen valt dat D66 geen identiteit heeft, behalve die van Van Mierlo. Hoe anders is het te verklaren dat Wolffensperger - toch niet een van de minsten in de partij - in hetzelfde interview (met Vrij Nederland, 8 juli 1995) niet minder dan acht maal het woord ideaal of idealisme in de mond nam, zonder één keer te vertellen wat de inhoud daarvan is.
Het wezen van D66 is dan ook, zoals Hans Goslinga in Trouw van 22 maart schrijft, ‘louter een manier van politiek bedrijven. Meer niet.’ Haar manier van politiek bedrijven is veelal sympathiek, fatsoenlijk en redelijk - en dat is al heel wat - maar mist de harde kern van ideologie of, bij gebreke daarvan, traditie. Met D66 kun je alle kanten uit, je weet alleen dat dit op een fatsoenlijke manier zal gebeuren.
Onvermijdelijk is het dan dat de partij, als er geen boodschap is, koortsachtig gaat zoeken naar het beeld - temeer wanneer degeen die jarenlang het beeld heeft bepaald verdwijnt. Het bleek al uit Wolffenspergers interview van twee jaar geleden: ‘We formuleren onze idealen niet duidelijk genoeg’, D66 is er niet in geslaagd ‘voldoende uit de verf te komen’, de fractie zal ‘een meer beeldbepalende rol moeten gaan spelen’. En de inhoud van dat beeld dat er nog niet is? Ho maar.
Zijn collega in de Eerste Kamer, Eddy Schuyer, zoekt het trouwens ook in het beeld. In een gesprek met de Volkskrant (21 maart) diskwalificeert hij Wolffensperger als Van Mierlo's opvolger met het argument ‘dat hij een stuk warmte mist’. Nu ben ik allergisch voor dat soort wazige taal, dat uit de jaren zestig stamt. Valt warmte in stukken op te delen? En zo ja, welk stuk mist Wolffensperger dan precies?
Maar waar het om te doen is, is dat hier weer naar het beeld of, zoals u wilt, de uitstraling gezocht wordt, en niet naar de inhoud. Trouwens, straalt Bolkestein, op wiens succes bij de kiezers D66 zo jaloers is, zoveel warmte uit? Een boodschap heeft hij daarentegen zeker.
D66 beschikt over voldoende talent, verzekerde Van Mierlo zaterdag zijn verraste aanhangers. Dat is, in zijn algemeenheid, niet onjuist. Het aantal brekebenen is er niet groter dan bij andere partijen, en er zijn er een paar die elke partij wel graag zou willen hebben. Maar ook hier is het de vraag wat hen onderling meer bindt en hen voor anderen aantrekkelijker maakt dan die - per slot van rekening technocratische - eigenschap: talent.
Over talent gesproken: het is een raadsel waarom D66 geen gebruik heeft gemaakt van de talenten van de man die zij toch in 1981-1982 goed genoeg vond om haar Tweede-Kamerfractie te leiden, nadat hij van 1973 tot 1977 bekwaam staatssecretaris van Buitenlandse Zaken was geweest: mr. L.J. Brinkhorst. Na een carrière als hoge ambtenaar van de Europese Unie (o.a. als ambassadeur in Japan) is hij niet verder gekomen dan lid van het Europese Parlement.
Niet dat ik een onverdeelde bewondering voor Brinkhorst heb: ik vind hem te ‘Europees’, en in de rakettenkwestie van de jaren tachtig stond hij aan de verkeerde kant, maar talent kan hem niet ontzegd worden. Er wordt gezegd dat Van Mierlo hem niet kan zetten, maar dan komt het zijspoor waarop hij zich nu bevindt, tòch neer op verspilling van talent. Daarmee is niet gezegd dat hij geschikt zou zijn om Van Mierlo op te volgen - ook anderen zullen wel bezwaren tegen hem hebben - maar dat hij bij de formatie van 1994 is overgeslagen, is moeilijk te begrijpen.
Nu zit D66 met hetzelfde probleem als het CDA al langer: wie moet straks de kar trekken? Ook daar is de zoektocht naar het juiste mannetje of vrouwtje natuurlijk een symptoom van een veel diepere crisis. Ook daar is het niet uitsluitend een kwestie van beeld, maar vooral een van boodschap, ja van reden van bestaan. D66 kan zich tenminste nog op het paarse kabinet beroepen, maar het CDA heeft grote moeite oppositiepunten tegen paars te vinden.
Nu schijnt De Hoop Scheffer de grootste kans te maken lijsttrekker te worden. Een merkwaardige keus - niet omdat hij de gaven ervoor zou missen, maar omdat hij het antiprototype van een CDA-man is. Zeker, hij is gelovig rooms-katholiek, maar hij draagt overigens alle kenmerken van de liberale upper middle class (waar hij uit voorkomt), die meestal protestant - hervormd, remonstrant of doopsgezind (niet gereformeerd) - van komaf is. Zullen die bij de traditionele achterban - zeker in het zuiden - aanslaan?
Toegegeven: hier lijk ik overdreven aandacht te geven aan het beeld in plaats van aan de boodschap, iets wat ik in het geval van D66 juist heb gekritiseerd. Maar als de boodschap onduidelijk is, blijft er niet veel anders dan het beeld over.
NRC Handelsblad van 25-03-1997, pagina 9