Zo oud als de weg naar Kralingen
Waar heb ik dat meer gehoord? Dat was mijn eerste reactie toen ik vorige week maandag op de voorpagina van de Volkskrant las dat een Britse en een Amerikaanse onderzoeker tot de conclusie waren gekomen dat de apostel Paulus de leer van Christus had verdraaid en verraden. Jezus zelf zou nooit een wereldgodsdienst hebben willen stichten, en zonder Paulus zou het door het christendom overgenomen culturele erfgoed nooit buiten de grenzen van het jodendom zijn gekomen.
Het christendom zou dus, aldus deze onderzoekers, eigenlijk paulisme moeten heten. De volgelingen van Jezus zelf zouden na zijn dood lid zijn geworden van de sekte der Ebionieten - afgeleid van het Hebreeuwse ebjoniem = armen - die niet geloofde dat Jezus Gods zoon was en geboren uit een maagd. Dat zouden dus paulinische verzinsels zijn.
Waar had ik eerder gehoord van dat verschil dat tussen de leer van Jezus en die van Paulus gemaakt zou moeten worden? Van Paulus, die eigenlijk een verbasteraar van Jezus' boodschap zou zijn geweest? Na raadpleging van mijn geheugen greep ik in mijn boekenkast naar een boek dat ik in jaren niet ingezien had: Erotiek en religie door Walter Schubart (Amsterdam, tweede druk 1941).
‘Hoogleraar te Riga’ staat er onder Schubarts naam. Hij genoot in de eerste oorlogsjaren enige bekendheid, vooral door zijn boek Europa und die Seele des Osten, dat in 1938 in Luzern was uitgekomen en na de oorlog onder de titel De komende Europeesche mensch zelfs een tweede druk in Nederland zou halen. De Duitsers hadden verkoop van de oorspronkelijke uitgave in Nederland al dadelijk in 1940 verboden, wat circulatie ervan evenwel niet verhinderde.
Blijkbaar gold dit verbod niet voor twee andere boeken van Schubart, die nog tijdens de bezetting in Nederlandse vertaling verschenen: het genoemde Erotiek en religie en Dostojewski en Nietzsche. Van Schubart zelf is na de oorlog niets meer vernomen. Waarschijnlijk behoorde hij tot de honderdduizenden die de Russen hetzij tijdens hun bezetting van Letland in 1940/41, hetzij na de herbezetting in 1944 deporteerden.
Maar mij is het nu om Erotiek en religie te doen. Daarin verdedigt Schubart de stelling dat, terwijl voor geslachtsvrees bij Jezus nergens een houvast te ontdekken valt, deze met Paulus op het programma der christenheid komt. Paulus, niet Jezus, is de ‘vader der christelijke ascese’.
En terwijl ‘de christelijke naastenliefde alle aanleiding had in de echte man-vrouwliefde haar natuurlijke bondgenoot te begroeten’, kon Paulus ‘het grondbeginsel van de gelijkwaardigheid der seksen niet handhaven. Hij verlaagde het niveau der vrouw weer meer conform de joodse opvatting en werd kampioen voor het patriarchale huwelijk’.
Niet lang nadat ik Schubarts boek had gelezen, tikte ik toevalig een ander, veel ouder boek op de kop dat het onderscheid tussen Jezus en Paulus onderstreept: über die Person Jesu und über die Entstehung des Christenthums... van G(ustav) Jahn (Leiden, 1911). Een paar citaten daaruit:
‘Het christendom zou, nadat het geloof in de spoedige wederkomst (van Jezus) onjuist was gebleken, als joodse sekte zijn verdwenen, als Paulus niet een geheel nieuw beginsel had opgesteld, dat zowel Jezus als de oerapostelen nog onbekend was.’
‘Terwijl Paulus de rechtvaardiging niet van de vervulling der wet, maar uitsluitend van het geloof in Christus afhankelijk maakt, baseert de Bergrede zich helemaal op de moraal van de wetsvervulling, zij het dat zij een hogere moraal huldigt dan die der Farizeeërs’ (bijvoorbeeld: wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft al echtbreuk gepleegd).
Natuurlijk ontbreekt mij alle bevoegdheid te oordelen over het wetenschappelijk gezag van Schubart en Jahn. Wat de eerste betreft, ben ik van mijn jeugdige geestdrift voor zijn theorieën teruggekomen, en van de tweede weet ik geen enkele bijzonderheid, behalve dat hij zich op de titelpagina aankondigt als emeritus hoogleraar in de semitische talen. In geen enkel Duits bibliografisch woordenboek of kerklexicon is hij echter te vinden. Werd hij in Duitse theologische kring niet ernstig genomen en is het daarom dat hij naar een Nederlandse uitgever uitweek? (De uitgeverij Brill, bij wie ook andere boeken van hem verschenen, was overigens toen al internationaal gerenommeerd.)
Hij zal wel tot de zogenaamde Tübinger school behoord hebben, die leerde dat Jezus niet meer dan een profeet was en dat het christendom een verbastering van zijn leer is, maar of hij daar enig gezag had, weet ik niet. Maar daar is het mij niet om te doen. Waar het mij om te doen is, is dat de tegenstelling tussen Jezus en Paulus geen ontdekking is van die Brit en die Amerikaan die de Volkskrant een plaats op de voorpagina waard achtte.
Ik werd in die mening versterkt toen ik de dag daarna in dezelfde krant de reacties las van enkele autoriteiten aan wie de redactie die ‘ontdekking’ voorgelegd had. Dr. G. Quispel, oud-hoogleraar in de geschiedenis van de vroege kerk in Utrecht en Harvard: ‘Die stelling is zo oud als de weg naar Kralingen. Niets nieuws.’ Ds. Nico ter Linden: ‘Het is helemaal geen ontdekking. Jezus heeft het christendom niet gesticht. Dat hebben zijn volgelingen gedaan.’ Niets nieuws dus, laat staan voorpaginanieuws.
Zusters of zussen. Een - niet zozeer taalkundig als wel sociologisch - interessante kwestie: in het artikel dat ik voor de krant van 18 maart geschreven had, vermelde ik de vier zusters van koning Zog van Albanië. Ergens op de weg tussen mijn schrijftafel en de krant zoals die bij u in de bus viel, had iemand daar zussen van gemaakt. Dat is een woord dat nooit over mijn lippen of uit mijn pen komt. Vraag: om welke reden is die ‘correctie’ aangebracht? Is zusters soms politiek of sociaal incorrect?
NRC Handelsblad van 21-03-1997, pagina 7