Een tussenbalans
Hoewel het waarschijnlijk is dat Bolkesteins aanzien in de volksgunst na zijn optreden in het debat over de uitbreiding van de NAVO niet geleden heeft - de meesten laat deze kwestie immers koud - zijn er anderen die misschien anders over hem zijn gaan denken. Hier volgt een overweging van één hunner.
Uitgangspunt van deze beschouwing is dat het wenselijk is dat de grootste partij de minister-president levert. Zolang het de vraag is of Bolkestein een geschikte minister-president zou zijn, is het dus ook de vraag of het wenselijk is dat de VVD de grootste partij wordt. Voor degeen die er zo over denkt, rijst dan de vraag: wat dan?
Ik verklaar mij nader. Er zijn tijden geweest dat de minister-president niet uit de grootste regeringspartij voortkwam. Drees bijvoorbeeld tussen 1948 en 1952, en Biesheuvel in 1971/'72. Maar dat waren andere tijden. Toen bestond het instituut van Europese topconferenties niet of nauwelijks. Nu maken die in Europa de dienst uit. Nederland mag zich daar niet laten vertegenwoordigen door iemand van wie zijn Europese collega's weten dat hij niet de eigenlijke politieke macht in Nederland belichaamt.
Mocht de VVD bij de verkiezingen van volgend jaar als grootste partij uit de bus rollen, dan moet Bolkestein dus minister-president worden. De vraag rijst nu: is hij daar de geschikte man voor? Wat dat betreft, heeft zijn optreden inzake de uitbreiding van de NAVO bij mij twijfel gewekt.
Voorop sta dat de politicus Bolkestein een man naar mijn hart is (als dit tenminste het eerste lichaamsdeel is waaraan je denkt wanneer je Bolkestein in actie ziet). Intellectueel steekt hij met kop en schouders boven de andere politici uit, en hij durft kwesties te berde te brengen die taboe zijn of die zijn collega's om andere redenen verzuimd hebben ten principale ter discussie te stellen.
Dat hij, ter verantwoording geroepen, vaak niet doorbijt, is niet zo erg. Hij heeft het thema tenminste bespreekbaar gemaakt en de mensen aan het denken gezet. Erger is dat hij de betrokken zaak niet altijd doordacht lijkt te hebben. Dat was met zijn standpunt inzake de uitbreiding van de NAVO zo. Daar zijn inderdaad bedenkingen over te uiten, maar de zijne waren niet de geloofwaardigste, althans niet de sterkst denkbare.
Voelt hij zich zozeer primus inter pares, dat hij meent op het gehoor te kunnen spelen? Verraadt zijn optreden niet vaak een geringschatting van zijn collega's? Ook als zo'n geringschatting terecht zou zijn, dan maakt een politicus zich er niet geliefd mee. Te vaak laat Bolkestein merken dat hij, zoals de Engelsen zeggen, doesn't suffer fools gladly, en, helaas, ook in de politiek zijn er de nodige fools, met wie je toch moet samenwerken.
Dat zijn eigenschappen die Bolkestein minder geschikt lijken te maken voor het minister-presidentschap. Zeker, qua intelligentie en kennis van zaken zou hij ervoor in aanmerking komen, en ook in internationaal gezelschap zou Nederland royaal met hem voor den dag kunnen komen. Maar een minister-president moet in de eerste plaats intern een bindende kracht zijn, een die het team, dat ook niet uit louter genieën bestaat, bijeen weet te houden en niet de mensen aan het schrikken maakt met telkens originele gedachten.
Het is om die redenen dat ik er op het ogenblik over denk niet met mijn stem ertoe bij te dragen dat de VVD de grootste partij wordt. Daarbij komt dat ik vind dat haar Tweede-Kamerfractie te veel meezwenkt met alle, ook voor haar ongetwijfeld soms verrassende, coups de théâtre van haar leider. Je maakt mij niet wijs dat hij, met zijn standpunt inzake de uitbreiding van de NAVO, ieder fractielid de woorden uit de mond nam.
De vraag rijst nu: als mijn stem volgend jaar niet naar de VVD zou gaan, naar welke partij dan? Van Kok ben ik bereid ongezien een tweedehands auto te kopen, maar het probleem is dat hij een partij met zich meesleept die ik ervan verdenk in haar hart nog altijd de rampzalige ideeën van de jaren '60, '70 en begin '80 te koesteren. Het zijn immers nog vaak dezelfde mensen - die zelden rekenschap hebben afgelegd van de mentale metamorfose die hen tot verdedigers van de vrije markt en de NAVO heeft gemaakt.
Een stem op de andere regeringspartij, D66, is het tekenen van een blanco cheque. Daarbij komt dat deze partij nu wel heel weinig meer vertoont van het jeugdige elan waarmee zij dertig jaar geleden veler harten won. Ook hier is geen rekenschap afgelegd. Ten slotte: een democratische partij behoort zich niet zo afhankelijk te maken van één man, wiens elan trouwens ook afgenomen is - begrijpelijkerwijs, gezien zijn leeftijd.
Dan maar het CDA? Ik heb er minder bezwaar tegen op een confessionele partij te stemmen dan ik vroeger had. Dus bij uiterste noodzaak - vooruit dan maar. Maar kan een partij die er zoveel moeite mee heeft zich te profileren, vertrouwen wekken? GroenLinks en de Socialistische Partij komen, om andere redenen, evenmin in aanmerking, hoewel ik waardering heb voor de serieuze manier waarop Rosenmöller en Marijnissen oppositie voeren.
Blijven over: de kleine christelijke partijen. Ik deel de beginselen die de grondslag zijn van hun reden van bestaan niet, maar heb (niet als enige) grote bewondering voor hun bijdrage aan de parlementaire discussie. Als ieder Kamerlid beschikte over hun toewijding en kennis van zaken! Dit alles mag wel eens gehonoreerd worden. Ik moet bekennen dat ik de fijne nuances van hun onderlinge verschillen niet ken, althans niet die tussen RPF en GPV. Voorlopig gaat mijn voorkeur uit naar het laatste, met zijn voortreffelijke vertegenwoordigers Schutte en Van Middelkoop.
Gelukkig heb ik nog ruim een jaar om van mening te veranderen. (Dat is trouwens een recht dat ik me altijd voorbehoud). Dit is slechts een tussenbalans, een voorlopig resultaat van een denken dat door Bolkesteins optreden van vorige week in een stroomversnellinkje was gekomen.
De nacht van Bolkestein. In mijn artikel van 11 maart schreef ik dat aan de ‘nacht van Bolkestein’ van 4 op 5 maart jongstleden twee andere ‘nachten’ in de geschiedenis der Nederlandse buitenlandse politiek voorafgegaan waren: de nacht van Staal en de nacht van Schmelzer. Ik vergat de nacht van Kersten van 11 november 1925, toen het kabinet-Colijn viel nadat de Tweede Kamer een amendement van ds. Kersten (SGP) had aangenomen, om het gezantschap bij het Vaticaan af te schaffen. Tweede correctie: De nacht van Staal vond niet, zoals ik schreef, op 7 april 1907 plaats, maar op 21/22 december 1906, toen de Tweede Kamer na een emotioneel debat zijn hevig omstreden begroting (van Oorlog) aannam. Op 9 februari 1907 verwierp de Eerste Kamer die begroting echter, waarna minister Staal op 8 april zijn ontslag aanbood.
NRC Handelsblad van 14-03-1997, pagina 7