Medeplichtig voor het goede doel
Er lijkt een kentering aan de gang in het denken over de zin van hulp, zowel ontwikkelingshulp als humanitaire hulp, vooral in Afrika. De gebeurtenissen in Somalië, Rwanda en Oost-Zaïre hebben dat denken in een stroomversnelling gebracht. Ook mensen die niet van een reactionaire of koloniale mentaliteit kunnen worden verdacht, beginnen vragen te stellen.
Opmerkelijk was het artikel dat Koert Lindijer, correspondent van deze krant in Oost-Afrika, schreef in Z van 7 december over de ‘overdrijving’ van de nood waaraan hulporganisaties zich soms schuldig maken, teneinde geld binnen te krijgen. Zo bleek de toestand van de Rwandese vluchtelingen in Oost-Zaïre achteraf heel wat minder erg dan was afgeschilderd.
Erger was dat hun hulp het probleem dat die organisaties geacht werden te lenigen, in feite bestendigde. Immers, een groot deel van die hulp viel in handen van de Rwandese milities, die in 1994 in eigen land honderdduizenden Tutsi's hadden afgeslacht. Met die hulp kochten zij wapens, en daarmee verhinderden zij de vluchtelingen de terugkeer naar eigen land.
Pas toen Oostzaïrese opstandelingen die milities hadden verjaagd, gingen die Rwandese vluchtelingen uit eigen beweging naar huis. In verrassend goede conditie - dat wel. Maar zonder de ‘medeplichtigheid’ van de hulporganisaties aan de terreur van de Rwandese milities zouden ze veel eerder zijn teruggekeerd en zou het vluchtelingenprobleem niet hebben bestaan.
Jacques de Milliano, bestuursvoorzitter van het Nederlandse Artsen zonder grenzen, geeft dit toe in zijn artikel op deze pagina van 4 januari: ‘De morele plicht van de barmhartige Samaritaan om hulp te verlenen leidt ongewild steeds meer tot medeplichtigheid aan het in stand houden van schendingen van mensenrechten door criminele politieke elites ter plaatse. [...] De hulp leidt tot een verlenging van [...] conflicten.’
De Milliano zoekt de oplossing in ‘een vastberaden internationaal politiek engagement op grond van een brede agenda’, die zich moet ‘richten op het vormen van een nieuwe gematigde en rechtvaardige politieke elite, met aandacht voor het ontwikkelen van een democratische rechtsstaat en voor sociaal-economische thema's als armoede en uitsluiting. Dus: geen hulpverlening, tenzij breed ingekaderd’.
Heel mooi, maar hoe moet dit tot stand worden gebracht zonder massale politieke en ook militaire interventie, die eerst orde en rust moet scheppen alvorens aan die zegenrijke taak begonnen kan worden? Zonder nieuw kolonialisme dus, zij het met een ethische saus? En wat zouden de plaatselijke bevolkingen daarvan vinden? Hun mening wordt blijkbaar niet gevraagd. En we gaan maar even voorbij aan de kleine moeilijkheid dat dat ‘vastberaden internationaal politiek engagement’ moet berusten op een internationale consensus, tussen Westerse mogendheden welteverstaan.
We kunnen daar gemakkelijk de draak mee steken, maar belangrijker is de totale verwarring vast te stellen waaraan, blijkens deze ‘oplossing’, de hulpverleners ten prooi zijn geraakt na hun echec in Oost-Zaïre. ‘Vanaf het begin waarschuwden wij voor de gevaren voor Oost-Zaïre van de aanwezigheid van vluchtelingen’, zo citeert Lindijer een hulpverlener van een plaatselijke, dus Afrikaanse, organisatie. ‘Toen de bom barstte, renden de buitenlanders weg en lieten het werk aan ons over.’
Die hulpverlener klaagt over de ‘arrogantie’ van zijn buitenlandse collega's, die als een stoomwals het gebied binnenrijden zonder eerst naar plaatselijke initiatieven te kijken. Die stoomwals zou verduizendvoudigd worden als De Milliano's ‘vastberaden internationaal politiek engagement’ ooit van de grond zou komen.
Een andere stem uit de praktijk is die van mevrouw A. Koeleman-Boon, die in Z van 21 december vertelt van haar ervaringen in Oeganda, waar zij onlangs weer een bezoek aan had gebracht, na er in het begin van de jaren tachtig drie jaar te hebben gewerkt. ‘Dat de hulp sociale structuren vernietigde, dat hoorden we liever niet. Dat door gratis voedselhulp plaatselijke boeren geen geld meer verdienden en dus geen plantgoed konden kopen voor een volgende oogst, tja, dat werd als onvermijdelijk beschouwd.’
Zij schrijft ook dat ‘de gulle giften aan organisaties als Artsen zonder grenzen een rechtstreekse negatieve invloed hadden op de inkomsten voor de missie, zending en Rode Kruis’. Sinds haar vorige verblijf in Oeganda was het aantal hulpverleners enorm gegroeid, maar ‘veel hulpverleners logeerden in vijfsterrenhotels (in de hoofdstad) of woonden in de dure buitenwijken’, terwijl in de rest van het land de artsen, verplegers, vroedvrouwen en missionarissen het vaak met verouderde apparatuur en verkrotte ziekenhuizen moeten doen. Een ander rapport dat ik onder ogen kreeg, vertelt hoe op zo'n buitenplaats plotseling een ‘luxe vierwieldrive auto’ van het Amerikaanse DISH-project binnenrijdt. Ze voeren een programma uit ten bate van aidspatiënten. Heel goed werk dus, maar ja, ‘ze delen wel allerlei medicijnen gratis uit die wij in onze privé-kliniek duur hebben ingekocht. Wat een verliespost!’ Ook een voorbeeld dus hoe hulp de lokale markteconomie in de wielen rijdt.
Vaak is verwaarlozing van hele landstreken bewust beleid van de machthebbers van het land. Die behoren meestal tot één stam of clan en gunnen andere stammen of clans niet de vruchten van een evenredige verdeling van de hulp - voor zover die niet in de zakken van de machthebbers is blijven steken. Corruptie? Dat is een typisch Westers begrip, zoals liefdadigheid en solidariteit, waaraan de hulp ten slotte ontspruit, typisch Westerse begrippen zijn, die, anders dan in stamverband, geen wortel hebben in Afrika.
NRC Handelsblad van 17-01-1997, pagina 7