Geen zekerheid of vastheid
Als twee Leidse hoogleraren over iets van mening verschillen, dan betaamt een gewone sterveling eerbiedig stilzwijgen. Dus houd ik me zorgvuldig buiten het debat van de heren Wesseling en Crombag, dat onlangs op deze pagina heeft gewoed (19 december en 3 januari).
Waar ging het over? Het ging over de interpretatie van twee uitspraken van de klassieke Pruisische denker Karl von Clausewitz (1780-1831) in zijn beroemde werk Vom Kriege. De bekendste is natuurlijk zijn uitspraak dat ‘oorlog de voortzetting is van de politiek met andere middelen’.
Interventie in dit meningsverschil past mij te minder omdat ik, behalve deze uitspraak, nooit iets van Von Clausewitz gelezen heb. (Maar misschien mag ik wel opmerken dat, als Von Clausewitz in 1780 geboren is, hij bezwaarlijk de Rijncampagne van 1783-1784 kan hebben meegemaakt, zoals in Wesselings artikel stond. Bedoeld zal zijn 1793-1794. Toen was hij al jong - of oud - genoeg.) Maar gelukkig hoef ik me niet in dit debat te mengen, want in Atlantisch Perspectief (8, 1996) lees ik dat de bekende Israelische militaire denker Martin van Creveld van mening is dat Von Clausewitz, en zijn beroemde uitspraak, verouderd is. Clausewitz ging ervan uit dat oorlog iets rationeels was; een rationeel gehanteerd instrument van politiek. Dat is niet meer zo.
Van Creveld kwam tot die ontdekking, zegt hij in een interview, toen hij zich op een goed ogenblik afvroeg of de geschiedenis van het spel niet één lange geschiedenis van de nabootsing of vervanging van oorlog is. Het was niet Huizinga's Homo Ludens dat hem op die gedachte bracht, want dat had hij nooit als een erg belangrijk werk beschouwd.
Toch even dat boek uit 1938 erbij gehaald, en daar lezen we inderdaad: ‘Elk aan beperkende regels gebonden vechten is reeds [...] een vorm van spel.’ Let wel: aan beperkende regels gebonden. Huizinga laat daarom de ‘moderne oorlog’, om niet te spreken van de ‘totale krijg’, buiten beschouwing, evenals ‘overval, hinderlaag, rooftochten en uitmoording’, ‘al kunnen zij aan een agonale krijg dienstbaar gemaakt worden’.
Veel bleef er dus al in 1938 niet over voor oorlog als spel. Huizinga's model heeft misschien alleen in de Trojaanse oorlog, de Middeleeuwen en de achttiende eeuw gegolden, maar zodra religie of ideologie in het spel is, lijkt alles veroorloofd, en met de Franse Revolutie werden legers bovendien voor het eerst volkslegers - werd de oorlog gedemocratiseerd, kan men zeggen - en was het hek van de dam. Toen ging elke vergelijking met spel, dat per definitie tijdelijk en plaatselijk beperkt is, zoek.
Maar voor dit soort oorlogen hoeven we, volgens Van Creveld, nauwelijks meer bang te zijn, en wel voornamelijk door het bestaan van kernwapens. Deze hebben ‘tot dusver altijd landen die ze bezaten, van oorlog weerhouden’, met andere woorden: opnieuw tot rationaliteit en zelfbeperking gedwongen.
Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Nieuwe vormen van oorlog worden gevonden. ‘De oorlogen van de toekomst zullen lijken op Bosnië, Libanon, Somalië, Noord-Ierland, Zuid-Mexico en Columbia’ en, in Van Crevelds eigen land, de Arabische intifadah tegen de Israelische bezetter.
‘Ongeregelde strijdkrachten, gewapende burgers en terroristen, die de staat van binnenuit uitdagen, zullen de voornaamste vijanden zijn.’ Daartegen zijn geregelde troepen, zelfs met high-tech wapens, nutteloos. Maar wie zegt dat deze nieuwe ‘vijanden’ kernwapens, als ze binnen hun bereik zijn, zullen versmaden? En dat ze dan ook rationeel zullen handelen en zelfbeperking betrachten?
Deze nieuwe wijze van oorlogvoering heeft twee belangrijke consequenties. In de eerste plaats: tot dusver werd het als immoreel beschouwd een zwakkere vijand te bevechten. Niet iedereen kan lange tijd dit odium verdragen. Het is om die reden dat de Verenigde Staten de oorlog in Vietnam verloren.
Bovendien, als je zo'n vijand eronder wil krijgen, dan moet je slimmer zijn dan hij. Dat betekent dat je hem zult moeten leren begrijpen, ‘en als je begint hem te begrijpen, dan ga je begrip voor hem krijgen’. Het eind is dat je ermee ophoudt. Van Creveld vermoedt dan ook dat het Israelische leger, dat niet tegen de intifadah opgewassen was, op den duur het strijdtoneel zal verlaten, ‘weglopen’ zegt hij zelfs.
Tweede consequentie: zal de staat de mutatie van de oorlog - van het clausewitziaanse model via de ten slotte door het kernwapen bedwongen totale oorlog naar de guerrilla van de toekomst - overleven? Oorlog was immers traditioneel het monopolie van de staat? Wanneer dat hem gaat ontsnappen - wat dan? Van Creveld ziet voor Europa twee mogelijkheden: Europese Unie of Bosnië. Maar zijn dat wel alternatieven? Een Europese Unie zou, als superstaat, net zo goed als de gewone staat, kwetsbaar zijn voor vijanden-nieuwe stijl. Zelfs Nederland acht Van Creveld daar niet immuun voor (vandaar dat hij niet begrijpt wat ons land in Bosnië te zoeken heeft). Maar als zelfs Nederland niet immuun is, waarom een verenigd Europa dan wel?
Overigens vindt Van Creveld de verzwakking van de staat, die hij een ‘monsterlijke constructie’ noemt, op zichzelf een goed ding. Daarom verwelkomt hij verschijnselen als Internet en CNN, die de staat ondermijnen en het individu de gelegenheid geven buiten de greep van de staat te raken. Want vrijheid is voor Van Creveld het hoogste goed - hoger zelfs dan democratie, die immers een land kan opschepen met verkiezingsresultaten als de overwinning van Netanyahu. Dit toekomstbeeld roept het woord van Pascal in herinnering: ‘Wij branden van verlangen een stevige grondslag en een laatste vaste ondergrond te vinden [...]. Maar heel ons fundament kraakt [...]. Laten we dus geen zekerheid en vastheid zoeken.’ Toegepast op deze tijd: de lessen die wij hebben gemeend te kunnen trekken uit vroegere ervaringen, zijn geen kompas voor de toekomst. Zijn wij gedoemd altijd de oorlog van gisteren te voeren?
NRC Handelsblad van 10-01-1997, pagina 7