Sombere voortekenen
Bescheidenheid - dat zal het kenmerk zijn van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie, dat op 1 januari 1997 zal ingaan en zes maanden zal duren. Bescheidenheid klinkt uit de notitie die de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken vorige week over dat voorzitterschap hebben doen uitgaan, en bescheidenheid is het wachtwoord in al hun andere uitlatingen.
Dat is verstandig, want de Nederlandse diplomatie - in de ruimste zin van het woord - leeft nog altijd onder het trauma van 30 september 1991, toen een voorstel van het vorige Nederlandse voorzitterschap voor een verdragstekst door de Europese partners unaniem, op België na, van tafel geveegd werd. Nederland ging toen, in de woorden van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, ‘als een gieter’ af.
Waarschuwingen waren er wel geweest - vooral uit diplomatieke kring (nu in engere zin opgevat) -, maar de bewindslieden hadden ze in de wind geslagen. Een voorstel van de vorige voorzitter, Luxemburg, hadden ze genegeerd. Den Haag wist beter. Nu, Den Haag heeft het geweten. Vandaar de bescheidenheid van de tegenwoordige voorzitter.
Maar, zoals de Duitse dichter zegt: ‘Bescheidenheit ist eine Zier, aber weiter kommt man ohne ihr.’ Met andere woorden: van een voorzitter wordt meestal iets anders verwacht dan louter bescheidenheid, dan het coördineren en verzoenen van andere standpunten. Er wordt ook leiding verwacht.
Leiding nu wordt meer aanvaard naarmate zij meer berust op expertise en prestige. Aan expertise ontbreekt het niet aan Nederlandse kant - zeker niet in het ambtelijk apparaat. Maar expertise is niet voldoende. Vijf jaar geleden, op ‘zwarte maandag’, hebben we gezien wat Nederlandse bewindslieden, met alle expertise die hun ter beschikking stond, ervan bakten.
Prestige daarentegen is minder een kwestie van feiten dan van beeldvorming. Hoe kijken anderen tegen Nederland aan? Dat beeld is vaak anders dan de werkelijkheid, en zeker anders dan het beeld dat we van onszelf hebben. Maar het is, hoe onrechtvaardig in onze ogen ook, wel dikwijls beslissend.
Hoe staat het nu met Nederlands prestige? ‘Zwarte maandag’ hebben we nog niet helemaal overleefd. Maar er zijn ook andere, nieuwere hypotheken die op het voorzitterschap rusten. Het Nederlandse drugsbeleid bijvoorbeeld. Dat wordt in het buitenland niet begrepen, klagen we sinds jaar en dag. Dat kan wel zo zijn, maar dat is dan een typische illustratie van een beeld dat afwijkt van, en sterker is dan, het zelfbeeld.
Dit zelfbeeld houdt in dat we ervan overtuigd zijn dat het Nederlands drugsbeleid het beste dat denkbaar is. Nederland heeft er een veto voor over om dat in stand te houden tegen de bezwaren van alle anderen in. Dat is het beleid misschien waard, maar wat voor indruk moet een voorzitter maken die kampioen is van de opheffing van de unanimiteitsregel bij Europese beslissingen, maar wanneer eigen inzicht of praktijk in gevaar komt het veto hanteert?
Daar komt bij dat het beeld dat anderen van ons hebben, de laatste dagen nog slechter geworden is door de werkelijk ongelooflijke janboel in de voorbereiding van het standpunt dat Nederland inzake het drugsbeleid te verdedigen heeft aan de vooravond van het voorzitterschap.
Op het hoogste ambtelijke niveau was in Brussel overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk Europees document waarin wordt voorgesteld de wetgeving en praktijken van de lidstaten inzake het drugsbeleid op elkaar af te stemmen. Als op dat niveau overeenstemming is bereikt, wordt gewoonlijk aangenomen dat die het fiat heeft van de desbetreffende ministers en dat het document in de Europese ministerraad dan geen onderwerp van onderhandeling meer zal zijn.
Maar nee, in dit geval krabbelde het kabinet terug. Ongetwijfeld mede onder de druk van een paar Europarlementariërs, die anders iedereen de Europese les lezen, maar thans, nu een Nederlands stokpaardje bedreigd wordt, op de nationalistische toer zijn gegaan. Trouwens, ook in het kabinet zelf zijn de meningen verdeeld.
Zonder in de merites te treden van de onderscheiden standpunten kunnen we gevoeglijk vaststellen dat deze chaos een allerbelabberdste indruk moet maken op onze Europese partners, die al door de IRT-affaire niet een erg hoge pet op hebben van de Nederlandse bestuurlijke discipline. Als de voorzitter van de Europese Unie geen orde weet te handhaven in eigen huis, als hij kennelijk geen eenheid van eigen beleid heeft weten te bewerkstelligen - hoe kan hij dan in de ogen van die partners het nodige prestige hebben in zijn pogingen zo'n eenheid tussen hen te bereiken?
Tenzij minister-president Kok bereid is een kabinetscrisis te riskeren door een standpunt in te nemen dat aanvaardbaar is voor de Europese partners - en dat zou hij moeten kunnen riskeren, want wie neemt nu graag de verantwoordelijkheid op zich het kabinet te laten vallen vlak vóór of tijdens het Europese voorzitterschap? - begint het Nederlandse voorzitterschap onder sombere voortekenen.
NRC Handelsblad van 26-11-1996, pagina 9