Geen mandaat, geen macht
Dat had ik nooit gedacht: dat ik nog eens meer sympathie zou gaan voelen voor Yasser Arafat dan voor een Israelische minister-president. Nu is sympathie geen erg stevige basis voor een politieke stellingname, maar ook zonder sentimenten kan geconstateerd worden dat de politiek van premier Netanyahu Arafats positie bij de Palestijnen buitengewoon hachelijk maakt. En wat er na Arafat zou komen, kan alleen maar erger zijn - ook voor Israel?
Deze overweging is, zo is in Parijs te horen, de voornaamste drijfveer van president Chirac om een eigen beleid in het Israelisch-Arabische conflict te voeren - parallel aan, maar in feite dwars in tegen, de Amerikaanse bemiddelingspogingen. De redenering luidt dat de gematigde Arafat gesteund moet worden, teneinde een evenwicht te herstellen in de verhouding tussen de Palestijnen en een Israel dat niet voldoende door de Amerikanen onder druk wordt gezet.
Ook in geopolitiek opzicht dient het evenwicht hersteld te worden: toen het vredesproces in 1991 begon, werd het voorgezeten door de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Maar nu de Sovjet-Unie is weggevallen, beheersen de Verenigde Staten te veel het spel. Ook hier is dus een tegenwicht nodig. Vandaar Chiracs roep om een Europese coparrainage ofwel medebeschermheerschap.
Theoretisch is er weinig tegen deze redenering in te brengen. In de praktijk des te meer. De Europese Unie heeft Chirac helemaal geen mandaat gegeven om zo'n coparrainage te eisen. Dat kan ze alleen al daarom niet doen omdat de lidstaten van de EU onderling verdeeld zijn over het beleid dat in het Midden-Oosten gevoerd moet worden.
Le Monde heeft onlangs de verschillende motieven van de verschillende Europese landen opgenoemd. Zo ziet Nederland veel van wat Israel doet graag door de vingers, ‘ongetwijfeld wegens de belangrijke politieke invloed die de joodse gemeenschap in Nederland speelt’ (dit komt voor rekening van Le Monde!).
Duitsland heeft ‘overduidelijke historische redenen zich ronduit te verzetten tegen posities door Israel ingenomen’. Engeland, Ierland, Portugal en, in zekere mate, Italië willen de Verenigde Staten niet hinderen. Dit is, zegt Le Monde, een ‘aangeboren reflex bij sommige partners van Frankrijk en een van de onveranderlijke fundamenten van het Europese immobilisme’. Hoe waar!
Geen wonder dus dat de lidstaten van de EU, na Chiracs bezoek aan de regio, niet verder gekomen zijn dan een Spaanse diplomaat de opdracht te geven ‘zich voortdurend beschikbaar te houden en te proberen het vredesproces te bevorderen, als hij daarvoor tenminste de gelegenheid krijgt’ (aldus minister Van Mierlo, geciteerd in het Algemeen Dagblad van 29 oktober). Nu, dat is een mandaat waar de partijen in de regio niet erg van onder de indruk zullen komen.
De Europese Unie heeft dus geen politiek voor het Midden-Oosten die indruk maakt op partijen daar, en als ze die wèl zou hebben, zouden haar de machtsmiddelen ontbreken om zo'n politiek kracht bij te zetten. Wat dat betreft, haar positie is dus niet te vergelijken met die van de Verenigde Staten. Vandaar dat, behalve Netanyahu, ook president Mubarak van Egypte niets moest weten van Chiracs ideeën. Wat in feite betekent dat zijn missie in het Midden-Oosten mislukt is. Maar behalve gebrek aan machtsmiddelen, is er nog iets wat het optreden van de EU, waar dan ook, frustreert. Zolang zij niet één supranationaal beslissingscentrum op het gebied van buitenlandse politiek heeft, moet zij voor elke beslissing in een onderhandelingsproces onderling beraad tussen de vijftien lidstaten houden en hun unanieme fiat krijgen. Dat maakt haar totaal ongeschikt als onderhandelingspartner - zeker in crisissituaties, waarin het aankomt op snelle beslissingen.
President Chirac weet dat natuurlijk allemaal. Zijn antwoord daarop is dat er, zolang de EU niet met één stem spreekt, er tenminste één Europees land moet zijn dat zijn stem in het Midden-Oosten laat horen, want de tijd dringt. En dat land kan geen ander zijn dan Frankrijk, een mediterraan land met oude banden met die regio. In zijn ogen treedt dus Frankrijk plaatsvervangend voor Europa op, ook als Europa dat helemaal niet wil.
Zelfs voor een Frans eenzijdig optreden zou, bij machteloosheid van de EU, misschien nog wat te zeggen zijn, als Frankrijk tenminste nog een vuist zou kunnen maken. Maar dat kan het nauwelijks meer dan de EU. Bovendien: één van de redenen waarom de EU niet met één stem op het gebied van de buitenlandse politiek spreekt, is dat Frankrijk zijn soevereiniteit op dat gebied, kost wat kost, wil behouden.
Het ligt dus voor de hand dat Frankrijks partners er moeite mee hebben te aanvaarden dat president Chiracs optreden in Israel en omgeving een Europees doel diende. Ze zoeken er onvermijdelijk een opzet achter die Franse doelen moet dienen, en zien niet in waarom ze daar hand- en spandiensten voor zouden moeten verrichten.
Kortom, de EU wordt, op beslissende ogenblikken, meer beheerst door onderling wantrouwen dan onderling vertrouwen. Hoe kan zij zo ooit een slagvaardige medespeler op het wereldtoneel worden?
NRC Handelsblad van 05-11-1996, pagina 9