Onvoorspelbare toekomst
Dinsdag stond er op de Opiniepagina een politieke prent, overgenomen uit een Engelse krant, voorstellende de vier apocalyptische ruiters van de Amerikaanse verkiezingen van 1996: boredom, apathy, fast food en halitosis (het laatste woord, merkwaardig genoeg, vertaald met laster, waar ik voor vieze lucht zou hebben gekozen).
Inderdaad zijn de verkiezingscampagnes van dit jaar algemeen als vervelend gekarakteriseerd geweest. Maar waren ze werkelijk vervelender dan die van 1992 of 1988 of van voorafgaande jaren? Of reflecteerden ze alleen maar de ‘eeuwen van verveling’ die Francis Fukuyama na het eind van de Koude Oorlog voorspelde? Of zou het soms zijn dat de Europeanen er minder gefascineerd door zijn geweest dan vroeger, er met meer distantie naar gekeken hebben? Zo ja, zouden die grotere neutraliteit en distantie dan misschien iets anders reflecteren: het feit dat Europa en de Verenigde Staten minder een lotsgemeenschap met elkaar vormen dan sinds 1945 of, zo men wil, sinds 1941 het geval was?
De Tweede Wereldoorlog en de kort daarop intredende Koude Oorlog hadden zeker een Europees-Amerikaanse lotsgemeenschap geschapen, en nadat de laatste vijand in 1989 verslagen was, is ongetwijfeld en onvermijdelijk de voor iedereen duidelijke bestaansreden er grotendeels aan komen te ontvallen, al spelen wij, volgens het woord van R.M. Rilke, verder ‘bang und schwer Erlerntes hersagend und Gebärden dann und wann aufhebend’.
Hoe zal het in president Clintons tweede ambtstermijn verder gaan? Voorspellen is altijd moeilijk, en zeker waar het gaat om zo'n onvoorspelbaar iemand als de tweeënveertigste president van de Verenigde Staten is gebleken te zijn. Begonnen als iemand die linkse idealen leek te hebben, is hij zijn eerste termijn geëindigd met conservatieve waarden te verdedigen, ja zelfs de hand te slaan aan het sociale stelsel, door F.D. Roosevelt begonnen en door Lyndon Johnson voltooid. Dat had noch Nixon noch Reagan aangedurfd.
Zijn enige kompas bleken de opiniepeilingen te zijn, en zo wist hij de conservatieve golf die in 1994 over het land spoelde en de Republikeinen de meerderheid in beide huizen van het Congres bezorgde te neutraliseren, dusdanig dat ze zich bij de verkiezingen van twee jaar later grotendeels koest hielden. Een knap staaltje, maar wijzer werden we er niet van wat betreft zijn eigen ideeën, laat staan beginselen. Misschien heeft hij ze niet.
Op het gebied van de buitenlandse politiek had hij bij zijn aantreden zeker geen vaste denkbeelden. Duidelijk was dat dat terrein in elk geval niet zijn prioriteit had, evenmin als zijn eigenlijke belangstelling. Maar hij moest wel, en gezegd moet worden dat hij snel leerde. De North American Free Trade Association (NAFTA) en het voortouw dat hij, na lang aarzelen, in Bosnië nam, waren voorbeelden van bekwaam en doeltreffend handelen.
Maar ook hier kunnen we ons afvragen of deze daden niet eerder een reageren op situaties waren dan uitvloeisels van een weldoordachte strategie. De bombardementen op Iraakse luchtafweerstellingen behoorden zeker niet tot de laatste categorie. Waarschijnlijk hadden de verkiezingen van november, die toen in zicht waren, ermee te maken. Clinton, de dienstweigeraar van de jaren zestig, had er alle belang bij zich een macho te tonen.
Hij heeft er ook belang bij te tonen dat de Verenigde Staten de leidende mogendheid in de wereld zijn. Alleen al daarom zal hij niet een afwachtende rol kunnen spelen. Veeleer zal onder hem de neiging groter worden eenzijdig, dus zonder vooroverleg met bondgenoten en anderen, op te treden. Het Midden-Oosten, waar Amerika geen pottenkijkers duldt, is daar een voorbeeld van.
De meerderheid in het Congres, die in Republikeinse handen gebleven is, zal die neiging zeker aanwakkeren - evenals de stemming in het land. En wat haar, even zeker, niet zal remmen is de afwezigheid van enig tegenwicht. Noch Rusland noch de Europese Unie is daar toe in staat. Daarbij is Rusland tenminste nog een eenheid (tenminste als Jeltsin spoedig opknapt).
De Europeanen zijn over 't algemeen blij met Clintons overwinning. Niet zonder reden: de president is tenminste ingereden, en de Democraten zijn, globaal gesproken, wat internationalistischer dan de Republikeinen (al wordt dit verschil kleiner). Van Dole wist de buitenwereld nog minder dan van Clinton, behalve dat hij een bekwaam wetgever was geweest en heel wat solider dan zijn tegenstander.
Clintons geringe degelijkheid heeft in de verkiezingen niets uitgemaakt. Ondanks de geur van schandalen die om hem hangt, was zijn meerderheid groter dan in 1992. Blijkbaar hechten de Amerikanen steeds minder aan fatsoensnormen. Maar er zijn speurhonden aan het werk, en nu de verkiezingen voorbij zijn zal een Republikeins Congres de doofpot zeker niet hanteren. Het lot dat president Nixon in 1974, nog geen twee jaar na zijn herverkiezing, trof ligt ook voor Clinton op de loer. Dat maakt de toekomst nóg onvoorspelbaarder.