Drie Latijnse adagia
Wat hebben de Verenigde Naties eigenlijk voorgehad met de instelling van het internationaal tribunaal in Den Haag, dat de misdaden tegen de menselijkheid die in de Joegoslavische burgeroorlog zijn begaan, moet berechten? Dat het recht zijn loop dient te hebben? Of dat een afschrikwekkend voorbeeld gesteld moet worden? Of waren er nog andere motieven in het spel?
Dat de bestraffing van zulke misdaden een preventieve werking heeft, kan langzamerhand toch wel als een illusie worden beschouwd. Ze worden meestal begaan door mensen die hetzij zeker zijn van de overwinning en daarom geen straf duchten; hetzij in een soort roes verkeren, waar geen verstandelijke overweging vat op heeft; hetzij menen volkomen rechtmatig te handelen.
Daarom komen die misdaden telkens en telkens weer voor. Ook bij volken die zich beschaafder wanen dan Serviërs of Rwandezen - Fransen in Algerije bijvoorbeeld of Amerikanen in Vietnam of Nederlanders in Indonesië. Er zijn hoogstens verschillen in omvang, maar ook ‘incidenten’ zijn misdaden.
Mr. F. Kalshoven, oud-hoogleraar in internationaal humanitair recht te Leiden, komt met een verfijning van de preventietheorie. In het Algemeen Dagblad (28 oktober) noemt hij het Haagse tribunaal ‘het laatste middel tegen oorlog’. Dat is toch wel een onderschatting van de motieven die volken tot oorlog voeren. In wezen verschilt die redenering nauwelijks van het indertijd populaire geloof dat het de wapenfabrikanten waren die schuld aan de oorlog hadden.
Een andere rechtvaardiging van zo'n tribunaal is te vinden in het adagium Fiat justitia, et pereat mundus: het recht moet zijn loop hebben, al zou de wereld erbij vergaan. Maar wordt dit beginsel in Joegoslavië toegepast? Iedereen weet dat een serieuze poging mannen als Karadzic en Mladic gevangen te nemen honderden doden zou kosten wegens het verzet waarop zij zou stuiten, ook bij de bevolking. Daarom weigert IFOR die politietaak uit te voeren.
Ook daarom zit er iets onbevredigends in de berechting van de zeven aangeklaagden die men wèl te pakken heeft kunnen krijgen. Voor het Neurenbergse tribunaal - dat ook iets onbevredigends had, omdat daar een massamoordenaar (de Sovjet-Unie) recht sprak over massamoordenaars - stonden tenminste kopstukken van het Derde Rijk terecht.
Zeker, in Den Haag wordt geen Siegerjustiz gesproken. Rechters noch aanklagers zijn vertegenwoordigers van deze of gene mogendheid, wier prestige met de rechtspraak gemoeid is. Te hopen valt dat zij ook niet onder druk komen te staan om, hoe dan ook, enige vonnissen te vellen, zoals de Nederlandse rechter in het tribunaal van Tokio, B.V.A. Röling, onder druk kwam te staan - ook van de Nederlandse regering - toen hij over de daden van sommige Japanse aangeklaagden milder bleek te denken dan zijn collega's (die hun dossiers niet zo goed kenden als hij) en dan de mensen die in Jappenkampen hadden gezeten.
Waar zou in het Haagse geval die druk vandaan moeten komen? Op z'n hoogst van degenen die verantwoordelijk zijn voor het besluit het tribunaal in te stellen en nu de mogelijkheid onder ogen moeten zien dat dit besluit misschien niet verkeerd was, maar wel zinloos, omdat een normale rechtsgang niet gewaarborgd kan worden.
Die mogelijkheid is waarschijnlijker geworden, nu blijkt dat de belangrijkste getuige tegen een aangeklaagde gelogen heeft op instructie van Bosnische diensten, zoals hij toegegeven heeft. En zelfs dat is niet zeker. In elk geval is zijn getuigenis op zo losse schroeven komen te staan dat de aanklager - het zij tot zijn eer gezegd - de getuige heeft teruggetrokken.
Dit is te danken aan speurwerk van de Nederlandse verdediger van de aangeklaagde - speurwerk zoals je doorgaans alleen maar in televisiefilms advocaten als Perry Mason ziet doen. Of hij bij andere getuigen à charge - die vervolging wegens meineed niet hoeven te vrezen - evenveel succes zal hebben, is nog de vraag. Maar in elk geval hangt voortaan ook over hen de twijfel: hoe geloofwaardig zijn ze?
In geval van twijfel geldt een ander Latijns adagium: In dubio abstine - in geval van twijfel onthoudt u (in dit geval: van een oordeel). Als deze regel zou moeten gelden voor alle aangeklaagden, dan zou alle moeite en geld voor niets zijn geweest. Hoogst onbevredigend, maar zoals het derde Latijnse adagium zegt: Summum jus summa injuria (het hoogste recht is dikwijls het hoogste onrecht).
NRC Handelsblad van 01-11-1996, pagina 9