Praten vult geen gaten
Toen Ben Knapen eerder dit jaar afscheid nam als hoofdredacteur van deze krant, heeft hij in een interview gezegd dat hij het ontslag van de columnist J.A.A. van Doorn als zijn grootste fout beschouwde. Fout of niet - het heengaan van Van Doorn was in elk geval een groot verlies voor de krant.
Merkwaardig was overigens dat Knapens geheugen hem parten speelde. Immers hij zei dat de reden van Van Doorns ontslag een ‘geweldige, emotionele golf tegen zijn columns over Zuid-Afrika’ was, terwijl de werkelijkheid toch was dat deze in een artikel, onvoorzichtig, een kritische opmerking had gemaakt over de joden in plaats van over joden?
Hoe dan ook - lezers van HP/De Tijd kunnen nu wekelijks profiteren van wat lezers van deze krant moeten missen, want Van Doorn schrijft al geruime tijd in dat weekblad. Deze week was het weer raak. D66 wordt aan een scherpe analyse onderworpen. De titel: ‘Dertig en nog altijd maagd’ zegt in feite genoeg.
Eén passage wil ik er hier uitlichten. Na geconstateerd te hebben dat het voornaamste doel van D66 democratisering heette, zegt Van Doorn: ‘De macht moest bij de leden berusten, en de leden zouden bij alle zaken van enig belang betrokken worden. Maar dezelfde Hans van Mierlo die in 1966 als voorzitter aantrad, is nog steeds - zij het met onderbreking - onbetwistbaar de eerste man. Merkwaardig eigenlijk, want staat radicale democratie in partij en maatschappij niet voor continue wisseling van leiderschap?’
Inderdaad, en uit die blinde loyaliteit aan de leider vloeit het verraad voort dat D66 aan haar eigen beginselen heeft gepleegd. Van Doorn spreekt daar niet over, maar een partij welker bestaansreden bestaat uit het streven naar staatkundige hervormingen, is toch zeker geen knip voor de neus waard wanneer zij, als de kans daar is, haar leider geen minister van Binnen- maar van Buitenlandse Zaken laat worden?
Dat is wat D66 in 1994 gedaan heeft. Zij stond toen, na de verkiezingen, in een sterke onderhandelingspositie en heeft toen genoegen genomen met een staatssecretarisschap op Binnenlandse Zaken. De arme Kohnstamm moet nu, zonder al te veel succes, nog iets van de eigenlijke doelstellingen van D66 zien waar te maken. De kans een lid van het kabinet, en dan nog wel vice-premier en leider van de partij, dat te laten doen, heeft D66 laten lopen en zal zij waarschijnlijk wel nooit meer krijgen.
Hoe is dat zo gekomen? De oorzaak kan geen andere zijn dan dat de leider, Van Mierlo, maar één jongensdroom had, en dat was minister van Buitenlandse Zaken te worden. Aan de verwezenlijking van die droom heeft hij, die de partij maken of breken kan, die eigenlijke doelstellingen ondergeschikt gemaakt, en dat heeft de partij geslikt. Is verraad een te zwaar woord?
En als dan nog Van Mierlo's ministerschap van Buitenlandse Zaken een daverend succes was! Na ruim twee jaar kunnen we toch wel vaststellen dat dit niet - althans: nog niet - het geval is. We hoeven de reeks van minder gelukkige opmerkingen - die bij elkaar een vermoeden van ongeschiktheid voor het vak opleveren - niet te herhalen om tot die constatering te komen.
Let wel: we spreken hier van opmerkingen, niet daden. De kwestie is dat de minister van Buitenlandse Zaken, toegevend aan een natuurlijke en ook wel innemende behoefte, veel te veel praat en daarbij te vaak zijn mond voorbijpraat. Zolang hij journalist, partijleider of gewoon cafébezoeker was, was dat niet zo erg, maar als minister moet hij op zijn tellen passen.
Het is natuurlijk moeilijk om, nadat je dertig jaar lang het applaus hebt mogen ontvangen voor je originele ideeën - die te gauw het predikaat diepgaand kregen (dat kan ook gemakkelijk, gezien het peil van de politieke discussie) - een slot op eigen mond aan te brengen of zelfs maar te beseffen dat de bespiegelingen van een bewindsman geworden politicus niet langer vrijblijvend zijn.
Van Mierlo's bedoelingen zijn niet in het geding. Daarover kunnen we al dan niet van mening verschillen, maar dat kunnen we over de doelstellingen van iedere minister. Nee, het zijn de fanfare en de uitweidingen waarmee de minister die doelstellingen vaak begeleidt, die de vraag naar zijn geschiktheid doen rijzen. Zo was het doel de betrekkingen met Frankrijk te verbeteren op zichzelf onberispelijk. Maar was het verstandig om, al dadelijk na het eerste onderhoud met zijn Franse collega, uit te kraaien dat er een ‘volstrekte noviteit’ in die betrekkingen was ingetreden? Gezien het dieptepunt dat die betrekkingen kort daarna bereikten, was dit op z'n minst voorbarig. Zeker, aan die ontwikkeling had hijzelf geen schuld, maar zijn triomfalisme maakte het contrast tussen woord en werkelijkheid onnodig groot.
De ambassade in Amman, de ‘grijze zone’ die er zou bestaan tussen staatshoofd en ministers, de staatkundige verplichtingen die op journalisten zouden rusten - het zijn allemaal ook voorbeelden van een minister die meer praat dan nodig is en daardoor brokken maakt. Bij journalisten heeft Van Mierlo, juist door zijn praatlust, lang een potje kunnen breken, maar na het laatste voorbeeld is dat préjugé favorable ook aan het afkalven.
Waarlijk, er begint heimwee te ontstaan naar zijn voorgangers Kooijmans, Van den Broek en Van der Stoel. Die waren misschien - althans naar buiten toe - niet zo bevlogen, maar daar staat tegenover dat ze hun zaakjes voortreffelijk kenden. Met dossierkennis maakt een minister van Buitenlandse Zaken - zeker van een klein land - bij alle collega's meer indruk dan met filosofische beschouwingen. Ook Luns, negentien jaar minister van Buitenlandse Zaken, had voordelen die Van Mierlo niet heeft. Weliswaar werd ook van hem gezegd dat hij geen dossiervreter was, maar zijn instinct en routine waren weergaloos. Zijn gezag bij zijn collega's was, mede door zijn lange ervaring, groter dan ten slotte in eigen land. Over deze troeven beschikt Van Mierlo nog niet.
Het kan niet anders of in eigen partij moet ook zo nu en dan twijfel opkomen over zijn functioneren als minister van Buitenlandse Zaken. Maar ja, kunnen we verwachten dat ze zelfs als ze de vleesgeworden democratie zou zijn, de man zou kritiseren met wie ze staat of - waarschijnlijker - valt?
NRC Handelsblad van 29-10-1996, pagina 7