Le bourgeois gentilhomme
In het maandblad Onze Taal van juli/augustus schrijft Jan Erik Grezel, die behoort tot de vakgroep Toegepaste Taalkunde aan de Technische Universiteit Delft: ‘Een columnist van NRC Handelsblad bespreekt regelmatig oude hits zoals verkeerde samentrekkingen en incongruentie (tussen persoonsvorm en onderwerp). En ook lezers van Onze Taal klagen geregeld over ‘taalverloedering’...’ Waar slaat dat ook op?
Die vraag mogen we een taalkundige wel stellen. Maar een antwoord zal ik wel niet krijgen, net zomin als ik antwoord kreeg van Johan Nootens, taaladviseur bij het Vlaamse parlement, die suggereerde dat ik mij druk maakte over fouten als ‘hun hebben dat gezien’ en aan wie ik, in deze rubriek op 11 juni en ook in een persoonlijke brief, vroeg mij de passages aan te wijzen waarin ik dat zou hebben gedaan.
Dit sterkt mij in mijn vermoeden dat taalkundigen (let wel: niet de taalkundigen) hooghartige lieden kunnen zijn, die het niet kunnen hebben dat leken hun terrein betreden - anders dan archeologen die in amateur-archeologen in beginsel waardevolle bondgenoten zien, maar niet anders dan theologen en filosofen die, zelf over alles en nog wat een mening ponerend (dat doen taalkundigen tenminste niet), beunhazen op de vingers tikken, zodra die het wagen een mening te uiten, of zelfs maar een vraag te stellen, op het gebied van hun specialisme.
Aangezien ik niet voor specialisten schrijf, ga ik rustig door met het signaleren van taaleigenaardigheden die ik in mijn lectuur heb aangetroffen. Ziehier weer een paar vondsten:
‘CDA-Kamerlid Verhagen zei met bepaalde verwachtingen naar Marokko te zijn gegaan. Maar hij is er niet “vrolijker op geworden”.’ Kop boven het bericht waarin deze regels stonden: ‘Kamerdelegatie komt illusie rijker terug uit Marokko’. Rijker?
‘Alleen al de intentie om bijeen te willen horen wijst erop dat er gemeenschappelijke conventies zijn.’ Als je de intentie hebt wil je vanzelf iets.
‘Die rente betaalt u pas daadwerkelijk na vijf jaar en is in die tijd opgelopen tot 5.000 gulden.’ Zelfde constructie als: hem groette ik en beantwoordde mijn groet.
Idem: ‘Die kunnen ze niet meenemen en verdwijnen bij de eerste regenbui.’
‘Een politiek mandaat voor EU-optreden zal toch op zijn minst ook acceptabel moeten zijn voor zij die niet willen of kunnen. Van hen wordt immers solidariteit gevraagd.’ Waarom staat er niet: van zij wordt solidariteit gevraagd? Dat zou tenminste logisch zijn geweest.
Idem: ‘Liberale politiek bracht de emancipatie van bepaalde groepen met zich mee, waaronder succesvolle ondernemers, of zij die vanwege afwijkende religieuze overtuiging uitgesloten waren gebleven van politieke invloed.’
‘Het is verkeerd het verlangen naar internationale consensus tot het hoogste doel van het beleid te verheffen.’ Kan verlangen een doel zijn?
‘Intussen valt er voor de staatssecretarissen weinig meer te lachen. De een na de ander gaat in het parlement onderuit. Vermeend is op Financiën zowat de enig ongeslagene.’ Nu, er zijn op Financiën nog wel meer ongeslagen. Of staat het woordje is niet op de juiste plaats in deze zin?
‘Tijdens zijn leven genoot Bomans nationale bekendheid, niet in het minst door zijn radio- en televisie-optredens.’ Hé, het was nieuws voor mij dat hij door die optredens helemaal geen bekendheid genoot. Of is bedoeld: niet het minst?
‘Vooral universiteiten leverden veel plannen in voor computersteunend onderwijs.’ Is het de bedoeling dat het onderwijs computers steunt?
‘Lamm mengde zich in de strijd nadat hij steeds vaker merkte dat het charisme van Perot zou zijn afgenomen.’ Merken is het constateren van een feit (iets is afgenomen of het is niet afgenomen). Hier wordt het in het midden gelaten of Perots charisma inderdaad is afgenomen.
‘De verwachting is dat het bezoekersaantal van vorig jaar opnieuw wordt overtroffen.’ Wanneer werd het bezoekersaantal van vorig jaar dan voor het eerst overtroffen?
We moeten niet denken dat ze het in het buitenland zoveel beter weten of kunnen. In een Engelse krant las ik: ‘Germany would not risk a possible crisis...’ Wat je riskeert is altijd mogelijk. Als het vaststaat is er geen sprake van een risico.
In mijn vorige stuk had ik deze alinea willen opnemen: ‘“Het Duitsland van Hitler zag de natie niet alleen als volksgemeenschap, maar ook als rassengemeenschap.” In deze rubriek houd ik me niet met spelling bezig - spelling heeft weinig met taal te maken -, maar hier kan aangetoond worden dat de spelling fout is, niet omdat zij een regel heeft overtreden, maar omdat zij een verkeerde suggestie wekt. Hitlers Duitsland zag de natie juist niet als rassengemeenschap - als gemeenschap van rassen -, maar als rassegemeenschap - als gemeenschap van één ras.’ Laat de redactie mij er nu op wijzen dat in het nieuwe Groene Boekje het woord rassegemeenschap helemaal niet staat, maar alleen rassengemeenschap. Verbouwereerd heb ik die alinea toen maar laten schrappen.
Ik kom nog even terug op die taalkundige met wie ik dit stuk begon. Hij schreef dat ik regelmatig incongruenties (tussen persoonsvorm en onderwerp) besprak. Dat zal wel waar zijn, maar ik wist het niet. Wat dat betreft, ben ik als Molières bourgeois gentilhomme, die tot de ontdekking kwam dat hij zijn leven lang proza gesproken had.
NRC Handelsblad van 19-07-1996, pagina 9