Einde van de Duitse stabiliteit?
Zes jaar geleden, in het jaar van de Duitse hereniging, was het optimisme over het welslagen van deze onderneming groot.
Zeker, het zou de Westduitse belastingbetaler vele miljarden kosten voordat de bankroete Oostduitse economie volledig in de Westduitse geïntegreerd zou zijn, maar dat kon de laatste gemakkelijk dragen. Binnen een paar jaar zou de zaak geklaard zijn.
Het was niet alleen bondskanselier Kohl, die sprak van de ‘bloeiende landschappen’ die binnen een paar jaar in de oude DDR zouden te zien zijn, die dit optimisme uitstraalde. Ook buiten Duitsland was het geloof in het alvermogen van de Duitse economie groot. Zelf heb ik een van Nederlands grootste autoriteiten op financieel-economisch gebied toen horen zeggen dat het, met enige overdrijving gezegd, een fluitje van een cent was.
Twee, drie jaar geleden leek het er even op alsof de Oostduitse economie inderdaad uit het dal geklommen was waarin zij na de ineenstorting van het communistische regime gestort was. Zij vertoonde een groei van ongeveer 8 procent, en daarmee was Oost-Duitsland een van de meest dynamische regio's van de wereld. Zou die economie werkelijk, eenmaal gemoderniseerd een van de trekpaarden van de hele Duitse economie worden, zoals ook wel voorspeld werd?
Wij zijn nu weer een paar jaar verder, en al die dromen lijken vervlogen. Weliswaar is er in de afgelopen zes jaar heel veel gebouwd en gemoderniseerd in de voormalige DDR - en dat was inderdaad de voorwaarde voor een eigen elan - maar dat eigen elan is niet gekomen of, waar het even daarnaar leek, vaak weer ingestort. Investeerders van buiten zijn in veel minder groten getale gekomen dan was verwacht (behalve de avonturiers en roofridders, die meer hebben weggehaald dan gebracht), en op eigen benen staat de Oostduitse economie bij lange na nog niet. Er is nu een nulgroei.
Nog produceren de Oostduitsers slechts tweederden van wat zij consumeren. De rest suppleert West-Duitsland. Op grond van het aandeel van de totale bevolking zou de Oostduitse industrie ongeveer 20 procent van de totale Duitse industriële produktie moeten opbrengen. In werkelijkheid is het slechts 6 à 7 procent. De produktiviteit haalt nog niet tweederden van die in West-Duitsland, en dat terwijl de lonen het Westduitse peil evenaren of naderen.
Dat de werkloosheid in het begin hoog zou zijn na de ontbinding van de staatsbedrijven in industrie en landbouw, die veel te veel mensen in dienst hadden dan economisch verantwoord was, was verwacht.
Maar zij blijft, na zes jaar, hoog: geschat wordt dat één op de vier Oostduitsers zonder werk is. Met het stijgend aantal faillissementen (twee maal zo veel als in West-Duitsland) zal de werkloosheid voorlopig eerder stijgen dan dalen.
Niet alles is te wijten aan de - aanvankelijk nog zwaar onderschatte - uitputting van de socialistische economie. Het besluit, in 1990, om de DDR-mark bijna gelijk te trekken met de D-mark, terwijl hij in werkelijkheid een fractie ervan waard was, was fataal. Met één slag moesten de traditionele afnemers - voornamelijk in Oost-Europa - drie tot vier keer zoveel betalen voor de Oostduitse produkten. Die markten stortten dus in.
Een tweede fataal besluit was om de lonen snel naar het Westduitse peil op te trekken. Een golf van faillissementen volgde. Maar politiek gezien waren die besluiten onvermijdelijk. Zo zouden anders bijvoorbeeld, bij het openen van de grens, Oostduitse arbeiders massaal naar het beter betalende West-Duitsland zijn getrokken en was er van een Oostduits elan ook niets terecht gekomen. Maar intussen investeert de Westerse industrie liever in Polen en Tsjechië, waar de lonen laag zijn gebleven, dan in Oost-Duitsland.
Zo blijkt dat de ex-DDR nog vele jaren lang een blok aan het been van de Duitse economie zal blijven. Dat betekent dat tot in een lengte van jaren miljarden naar het oosten zullen moeten blijven vloeien. Wat dat voor de Duitse schuldenlast betekent, laat zich raden. Als dat zo doorgaat, wordt het onbetaalbaar. Zal Duitsland zich dan blijvend onderwerpen aan de discipline van de Economische en Monetaire Unie (als die er komt)?
En als het niet zo doorgaat? Met andere woorden: als Duitsland op een goed ogenblik zou besluiten zijn subsidies aan Oost-Duitsland drastisch te besnoeien? Dat zou onvoorzienbare politieke gevolgen hebben. Zo zou de neocommunistische PDS, nu al een factor van betekenis in Oost- Duitsland, de beslissende factor kunnen worden - ook, via de Bondsraad (de vertegenwoordiging van de Länder), in heel Duitsland. Einde van de Duitse stabiliteit?
In het licht van deze feiten en mogelijkheden is het eigenlijk verbazingwekkend hoe weinig aandacht deze toestand tot nu toe buiten Duitsland heeft gekregen. Is het de massieve gestalte van bondskanselier Kohl die ons het licht erop ontneemt? Of is het vertrouwen in hem zó groot, dat men er zich geen zorgen over maakt?
Ook Nederland zou die toestand niet onverschillig mogen zijn. Al is onze economische toestand, dank zij tijdiger ingrijpen sinds 1982, op het ogenblik beter dan de Duitse, op den duur zijn wij economisch grotendeels afhankelijk van dit achterland en zou een crisis in ons grootse buurland ons niet onberoerd laten. Om niet te spreken van de gevolgen - voor heel Europa - van een politieke instabiliteit in Duitsland.
NRC Handelsblad van 21-06-1996, pagina 7