Allemaal John Majors
Wie in een geschil bemiddelen wil, begint meestal niet met één van de partijen de huid vol te schelden. Toch is dat wat, althans volgens de krantenberichten, minister Van Mierlo maandag in Luxemburg heeft gedaan. Hij heeft in de ministerraad van de Europese Unie een voorstel gedaan om de rundvleesoorlog tussen de Britten en de rest te beëindigen, maar tegelijk de eersten onaanvaardbare politiek en rechtsmisbruik verweten.
Het is een ongebruikelijke, maar daarom niet meteen tot mislukking gedoemde tactiek. Immers, het kan zijn dat de Britten zó schrikken van deze aanval van de kant van een land dat als anglofiel bekend staat, dat ze tot rede en inzicht komen. Het is te vroeg om nu al een oordeel uit te spreken. In elk geval schijnen de Britten zijn voorstel niet meteen van de tafel geveegd te hebben. Dat evenwel deze tactiek niet door iedereen gevolgd wordt, blijkt wel uit de veel gematigder interventies van Van Mierlo's Franse en Duitse collega's, wier meningsverschil met het Verenigd Koninkrijk niet minder groot is. Minister Kinkel zei na afloop tegen de pers dat Duitsland als grootste land van de EU ook verplichtingen in acht moet nemen: er moet alles aan gedaan worden om te voorkomen dat het tot een breuk met Londen komt. Een duidelijke distantiëring tot Van Mierlo's tactiek en een duidelijk maat nemen van de kleine landen: die mogen nog zo'n kabaal maken, het zijn de groten die beslissen.
Maar er is ook een ander aspect aan die vergadering in Luxemburg dat de aandacht verdient. Volgens de berichtgeving van de Nederlandse pers erover heeft minister Van Mierlo een centrale rol in die vergadering gespeeld. De correspondent van de Volkskrant schrijft zelfs dat hij ‘de held van de ministerraad’ was.
Het kan zijn dat dit zo was, maar wie de berichtgeving over dezelfde vergadering in de buitenlandse pers volgt, krijgt niet die indruk. Soms wordt de Nederlandse minister daarin zelfs niet of nauwelijks genoemd. Rob Vreeken signaleert dat in de Volkskrant van 12 juni en steekt daar tegelijkertijd de draak mee.
Toch is het een serieus verschijnsel. Het dateert ook niet pas van gisteren. Bovendien is het geen typisch Nederlands verschijnsel, in die zin dat het alleen de Nederlandse pers is die de eigen minister in het middelpunt zet. En ten slotte is het een verschijnsel waaraan de desbetreffende berichtgevers eigenlijk geen schuld hebben.
Wat is het geval? Na zo'n internationale vergadering gaan de correspondenten natuurlijk het eerst naar de minister van hun land of zijn woordvoerder toe om het hoe en wat te horen. Meestal kennen ze elkaar. In elk geval spreken ze dezelfde taal - in vaak meer dan één opzicht.
Dat is een natuurlijke gang van zaken - te meer wanneer op zo'n vergadering een zaak besproken is waar een belang van hun land bijzonder bij betrokken is. De berichtgevers schrijven per slot van rekening in de eerste plaats voor lezers uit eigen land.
Een buitenstaander zal misschien vragen: maar kunnen ze tenminste niet ook ministers of woordvoerders uit andere landen ondervragen? Het antwoord is drieledig: daar is meestal geen tijd voor; de persconferenties die de ministers na afloop van de vergadering houden, zijn vaak niet toegankelijk voor anderen dan landgenoten; en ten slotte moet je maar net de taal die er gesproken wordt, verstaan en liefst ook spreken (je wilt immers vragen stellen?).
De minister die ondervraagd wordt, zal vanzelfsprekend de rol die hij in de vergadering gespeeld heeft en de bijdrage die hij aan de discussie geleverd heeft, niet onderbelichten. Dat is slechts menselijk en niet alleen ministers eigen. Die neiging eigen rol en bijdrage te profileren is alleen maar sterker wanneer de minister in eigen land tevens actief politicus is.
Zo ontstaat er een berichtgeving die bijna noodgedwongen vanuit de nationale optiek gepresenteerd wordt. De gezindheid van de desbetreffende journalisten en hun gevoelens jegens de desbetreffende ministers hebben daar niets mee te maken. Ze kunnen fel antinationalist of 's ministers grootste vijanden zijn - ze kunnen niet onder die nationale optiek en de weergave van de minister uit.
Nogmaals: het is geen typisch Nederlands verschijnsel, en het dateert niet van gisteren. Maar het verklaart wel waarom verslagen over dezelfde internationale vergadering in de internationale pers vaak zo verschillend zijn - soms zó dat het lijkt alsof het niet over dezelfde vergadering gaat. In elk geval krijgt de bijdrage van de eigen minister altijd proportioneel meer aandacht dan die van de andere ministers, en er zijn vijftien ministers in de EU.
De conclusie die Rob Vreeken uit dit feit trekt, is deze: ‘Kennelijk is de pers nog onvoldoende doordrongen van de communautaire gedachte [..]. Door een nationale invalshoek te kiezen, creëert men een eigen Europese werkelijkheid. En dáárom gaat het steeds mis met die eenwording: er zijn niet alleen vijftien lidstaten, er zijn ook vijftien Europa's.’
Deze conclusie is niet ironisch, maar ook niet helemaal juist. Het gaat om berichtgeving, en wanneer het om berichtgeving gaat, behoort de pers nooit doordrongen te zijn van een ideologische gedachte - communautair of anderszins. Dáár ligt dan ook niet de crux van de zaak.
De crux van de zaak is dat er vijftien lidstaten zijn, elk geregeerd door bewindslieden wier politieke positie - wat ook hun ideologie moge zijn - bepaald wordt door de volksgunst, die, op haar beurt, meer bepaald wordt door nationale, zo niet sektarische, dan door communautaire belangen. In feite verschilt, wat dat betreft, geen politicus van John Major.
Daarom is Vreekens conclusie wèl juist: ‘Er zijn niet alleen vijftien lidstaten, er zijn ook vijftien Europa's’.
NRC Handelsblad van 14-06-1996