Valmy begraven
‘C'est Valmy qu'on enterre!’ Dit riep een Frans Kamerlid uit, toen hij hoorde van president Chiracs besluit de militaire dienstplicht af te schaffen. Hij zinspeelde daarmee op een feit in de Franse geschiedenis dat iedere Fransman kent: op de hoogvlakte van Valmy, in de Argonnen (waar ook in de Eerste Wereldoorlog hevig zou worden gevochten), versloegen de revolutionaire legers de Pruisen. Met de opheffing van de dienstplicht wordt het idee van een volksleger, dus Valmy, begraven.
Het was op 20 september 1792 dat daar, in stromende regen, een leger van voornamelijk nauwelijks geoefende vrijwilligers, in klompen en blauwe wambuizen, het beroepsleger van de hertog van Brunswijk tot de terugtocht dwong, de Revolutie redde en Frankrijks zegetocht opende die pas twintig jaar later in de Russische vlakten zou eindigen.
Een keerpunt in de geschiedenis dus, en er wordt gezegd dat Goethe, die erbij was, dit al op het ogenblik zelf inzag. Die avond zou hij tot de Pruisische officieren hebben gezegd: ‘Mijne heren, hier en vandaag begint een nieuw tijdperk van de wereldgeschiedenis, en u kunt zeggen dat u daarbij was.’
Weliswaar waren de overwinnaars van Valmy nog geen dienstplichtigen - pas een jaar later zou de Nationale Conventie tot de ‘levée en masse’ besluiten - maar zij vormden wèl, samen met restanten van het vóórrevolutionaire beroepsleger en onder aanvoering van vóórrevolutionaire officieren, een volksleger.
Valmy betekende dus ook in zoverre een keerpunt dat voor het eerst in de geschiedenis een bewapend volk huursoldaten versloeg. De moderne, democratische oorlog - die veel ‘totaler’ zou worden dan de kabinetsoorlogen van weleer - deed daarmee zijn intrede. En voor Frankrijk was het het begin van het leger als manifestatie van de natie. ‘Tout citoyen est né soldat’, zou de latere ‘organisateur de la victoire’ Lazare Carnot zeggen.
Chiracs besluit kan dus als het eind van een tijdperk en van een mythe beschouwd worden. Als zodanig werd het ook opgevat: het beroepsleger dat nu moet ontstaan, zal afgesneden zijn van de natie, zeggen de communisten, die zichzelf als de ware erfgenamen van de Franse Revolutie zien. Maar ook aan de rechterzijde wordt erkend dat de afschaffing van de dienstplicht smartelijk zal zijn voor veel Fransen ‘die de band tussen leger en natie wensen te handhaven’.
Voor wie Chiracs militaire hervormingsplannen ook smartelijk zijn, zijn de Duitsers, die verregaande militaire samenwerking met Frankrijk beogen, als logische consequentie van de Europese gedachte. Die plannen hebben hen volledig verrast, en de eerste reactie van hun minister van Defensie, Volker Rühe, was dat Frankrijk en Duitsland nu verschillende concepties volgden.
Dat Frankrijk nu de dienstplicht afschaft, komt de Duitsers niet gelegen. Het betekent - ook daar wees Rühe onmiddellijk op - dat de verdediging van de centrale sector in Europa in de praktijk vrijwel overgelaten wordt aan het Duitse leger, dat, zolang het een leger van dienstplichtigen blijft, het grootste van Europa zal zijn.
Chirac moet zich welbewust zijn geweest van dit gevolg, maar voor hem weegt het waarschijnlijk op tegen het voordeel van een beroepsleger, dat een expeditionaire macht van 60.000 man moet worden. Daarmee kan Frankrijk ook buiten Europa ingrijpen en op die manier bewijzen dat het nog een grote mogendheid is en niet nummer 2 achter het grotere Duitsland.
Maar een en ander heeft wel gevolgen voor de samenwerking met Duitsland. Wat wordt nu de functie van het voornamelijk Frans-Duitse Eurokorps? Komt dat nu niet in de lucht te hangen? Rühe heeft al, zinspelend op generaal Rommels expeditie in Noord-Afrika, gezegd dat het geen tweede Afrikakorps mag worden, dus niet ondergeschikt mag zijn aan Frankrijks mondiale ambities.
In de tweede plaats heeft de verandering van functie van de Franse strijdkrachten ook gevolgen voor de bewapening. Frankrijk heeft dan ook al het mes gezet in verscheidene Frans-Duitse wapenprogramma's en daarmee de Duitsers voor het blok gezet. Moeten zij die programma's nu alléén voortzetten? Hun financiële toestand laat hun dit niet toe. Geen wonder dat, zoals de doorgaans goed geïnformeerde Joseph Fitchett in de International Herald Tribune van 20 mei schrijft, de Frans-Duitse dialoog over veiligheidsbeleid de laatste vier maanden is ‘ineengeschrompeld’. Geen goed begin voor de Europese ‘defensie-identiteit’, waaraan de NAVO nu net handen en voeten lijkt te willen gaan geven. Of is het de bedoeling dat die identiteit aan het Franse beeld zal beantwoorden.
Het lijkt erop. Met zijn alom verwelkomde toenadering tot de NAVO heeft Frankrijk de zegen gekocht die de Amerikanen begin deze week in Berlijn gegeven hebben aan eventuele afzonderlijke Europese operaties zonder Amerikaanse deelneming, maar met gebruikmaking van Amerikaans materieel. Voor zulke operaties zal het toekomstige Franse beroepsleger geschikter zijn dan de Duitse strijdkrachten, die ook om grondwettelijke redenen niet overal ingezet kunnen worden. Zo zou Frankrijk vanzelf de leiding toevallen.
Zeker, de Berlijnse besluiten van de NAVO - natuurlijk weer als ‘historisch’ begroet - zijn nog maar beginselbesluiten. De details moeten nog geregeld worden - vóór december van dit jaar. In de krant van 4 juni werden enkele ervan genoemd: in wiens handen komt het commando van die Europese operaties? Wie draait op voor de kosten? Wordt het Amerikaanse materieel geleend of gehuurd? En als dat alleen maar door Amerikaans personeel gehanteerd kan worden - wat bijvoorbeeld met inlichtingen- en communicatiesystemen het geval is - zal het Congres daar voetstoots mee instemmen?
Er kan dus nog heel wat gebeuren voordat de Europese defensie-identiteit binnen de NAVO concrete gestalte zal hebben gekregen. Maar ook als al die technische moeilijkheden (die overigens niet zonder hun politieke aspecten zijn) overwonnen zijn, blijft de zwakte van die identiteit dat de belangrijkste partners, Frankrijk en Duitsland, geen gemeenschappelijke conceptie hebben.
Weliswaar zijn bondskanselier Kohl en president Chirac woensdag in Dijon overeengekomen hun onenigheden op militair gebied te overbruggen en de militaire strategie opnieuw gemeenschappelijk te zullen doordenken, maar is dit niet het spannen van het paard achter de wagen? Eerst moet er een beleid zijn, en daaraan worden de strijdkrachten aangepast. Maar in dit geval heeft Frankrijk zijn militaire hervormingsplannen al bekend gemaakt voordat er een gemeenschappelijke strategie is.
Of laat Kohl ook nu weer alles wijken en legt hij de sputteraars, onder wie in de eerste plaats zijn minister van Defensie, het zwijgen op ter wille van zijn ideaal: Frans-Duitse eenheid als kern van een verenigd Europa? In de praktijk betekent dit aanvaarding van Frankrijks politieke leiderschap. Als dat het geval is, dan heeft Frankrijk weer een knap staaltje diplomatie ten beste gegeven.
Maar ook die diplomatie heeft haar zwakte: zij houdt te weinig rekening met de mogelijkheid dat zelfs de Duitsers op een goed ogenblik gaan rebelleren tegen haar eigenmachtigheid, die zich onder president Chirac, ondanks zijn jovialiteit, manifesteert als abruptheid en partners voor voldongen feiten stelt. Per slot van rekening heeft Helmut Kohl, al lijkt het anders, niet het eeuwige leven.
En Nederland? Dat staat erbij en kijkt ernaar - als het er al naar kijkt. In elk geval is tot dusverre weinig gebleken van Nederlands positie in de ‘oksel’ van de Frans-Duitse samenwerking, van waaruit het, althans volgens de dromen van minister Van Mierlo, invloed op beide zou kunnen uitoefenen.
NRC Handelsblad van 07-06-1996, pagina 7