In de Akense dom
‘Heb je de koningin op de televisie gezien? Ze keerde zich tegen scepsis en negativisme in de Europese politiek.’ Dit zei donderdag een vriend tegen mij, die mij kent als euroscepticus van het eerste uur (scepticus overigens alleen wat betreft de politieke integratie).
Nee, ik had niet gekeken naar de plechtigheid in de Akense dom, waar koningin Beatrix de Karelsprijs had gekregen. Zou zij partij hebben gekozen in het debat tussen sceptici en idealisten? Daar moest ik meer van weten. Dus vroeg ik de tekst op.
Daar staat: ‘Wij moeten ons niet overgeven aan wensdromen, maar ook niet aan scepsis en negativisme.’ En in het begin van haar rede: ‘Realisme en idealisme komen hier samen en versterken elkaar.’ Hare Majesteit had zich dus keurig boven de partijen gehouden en ik hoefde me dus niet, met mijn scepsis, naar het verdomhoekje verwezen te voelen.
Ja, dan zou minister Van Mierlo, die ook in de dom aanwezig was (in gezelschap van Harry Mulisch, die onvermoeibare vechter voor mensenrechten in Cuba), zich net zo goed door de koninklijke woorden geviseerd kunnen achten. Had hij niet drie maanden geleden in hetzelfde Aken gezegd: ‘Wie in Europese zaken niet in wonderen gelooft, is geen realist’?
Maar het is weinig waarschijnlijk dat Van Mierlo zich de waarschuwing van de koningin voor wensdromen heeft aangetrokken. In de eerste plaats was hij als minister van Buitenlandse Zaken zelf verantwoordelijk voor de inhoud van die rede; in de tweede plaats beschouwen idealisten zichzelf steeds als realisten, vaak als de ware realisten. Het verwijt van gebrek aan realisme glijdt dus altijd van hen af.
Overigens is er in Nederland weinig te merken van een debat over Europa, behalve in heel kleine, specialistische kring. Daarbuiten heerst er volstrekte onverschilligheid, zelfs in de Tweede Kamer, waar de partijen hun specialisten laten opdraven wanneer Europa aan de orde is, hoewel het het hart van onze politiek raakt. (Gelukkig gaan begin juli voor het eerst de fractievoorzitters hierover het woord voeren.)
In elk geval gaf de Duitse president Herzog in zijn overigens buitengewoon aardige laudatio te Aken - wat een verademing na de wijze, maar toch wel vermoeiende Weizsäcker! - Nederland te veel eer, toen hij sprak over de ‘landelijke discussie’ die de vijf nota's van de Nederlandse regering over Europa zouden hebben ontketend. Niets daarvan. Geen rimpeling te bespeuren.
Het is al eerder gezegd: dat komt het kabinet wel goed uit. Het heeft tenminste niet te maken met Deense en Franse toestanden, die ook in andere landen te vrezen zijn naarmate de voorwaarden voor de Economische en Monetaire Unie meer gaan nijpen. Dat die in Nederland voorlopig niet te duchten zijn, is ook wel - ere wie ere toekomt - te danken aan het prudente beleid van het kabinet-Kok.
Opmerkelijk is intussen dat waar er in Nederland sprake is van een echt debat over Europa - en niet slechts van een gedachtenwisseling tussen gelijkgezinden - de stemming minder onvoorwaardelijk pro-Europees is dan de reputatie die ons land in de buitenwereld heeft. De conclusie van een verslag over een reeks discussies die onlangs in Den Haag heeft plaatsgevonden luidt zelfs: ‘Veel scepsis en pessimisme’.
Die discussies zijn in maart gehouden onder de gezamenlijke auspiciën van het Instituut Clingendael en de bank MeesPierson. Daaraan namen 31 ‘opinieleiders’ deel, mensen uit bedrijfsleven, wetenschap, politiek (nationaal en Europees), overheid en media. Enkele andere conclusies van het verslag, dat de op zichzelf al weinig geestdriftige titel ‘Zorg over Europa’ draagt:
‘In algemene termen kan gesteld worden dat zich een zekere mate van terughoudendheid heeft genesteld in de hoofden van een deel van de opinieleiders in Nederland. Men is en blijft in het algemeen voorstander van verdere integratie, maar deze houding wordt thans duidelijk meer met het hoofd dan met het hart beleden.
Integratie moet doorgaan, maar als het soms wat moeilijk wordt, mag het ook een tandje lager. Wellicht geldt de waarneming van de Amerikaanse politicoloog Stanley Hoffmann dat integratie stokt op het moment dat high politics, die de kern van de nationale soevereiniteit raken, bereikt zijn.’ En: ‘De elites in Europa slagen er niet echt in de betekenis van de Europese burgers aan de burger uit te leggen.’
Dit is een heel andere toon dan die welke de consensus over Europa die in de politiek schijnt te heersen, tot voor kort deed horen. Het kan zijn dat daar verandering in komt nu Wallage, fractieleider van de PvdA in de Tweede Kamer, een standpunt heeft ingenomen dat dat van Bolkestein en de kleine christelijke partijen schijnt te naderen: hij wil prioriteit geven aan de uitbreiding van de EU boven verdieping. Een politieke federatie moet maar even wachten.
Dit dissidente geluid zou, geheel los van zijn inhoudelijke merites, de verdienste hebben de discussie in Nederland te stimuleren. Dat het daarmee droef is gesteld, bleek vorige week op een bijeenkomst in Den Haag waar het verslag waaruit ik zojuist citeerde, werd uitgereikt aan Bolkestein, die een korte inleiding hield, waarin hij zijn bezwaren tegen vooral het opgeven van het nationale vetorecht in kwesties van buitenlandse politiek en tegen verdere Nederlandse afdrachten ten gunste van arme Europese landen nog eens uiteenzette.
Die bezwaren waren bekend en daarom minder opmerkelijk dan de reactie van enkele collega-Kamerleden (die, anders dan Bolkestein zelf, ook aan die Clingendael-MeesPiersondiscussies hadden deelgenomen). Hun kritiek op Bolkestein betrof in niet onbelangrijke mate zijn gebrek aan Europees idealisme, ja zelfs, zoals een hunner het uitdrukte, zijn gebrek aan ‘warmte van toon’.
Tja, als zulke argumenten aangevoerd worden, dan kan het niet anders of het debat over Europa blijft op het intellectuele peil van Maartje van Weegen. Maar dat is juist wat het Nederlandse publiek wil. Het moet vooral warm en gezellig blijven. Laten we hopen, dat met Wallages stellingname, de discussie ook in politiek Nederland serieus wordt.
NRC Handelsblad van 21-05-1996, pagina 9