‘Dag van Europa’
Donderdag 9 mei was het ‘Dag van Europa’ - als zodanig uitgeroepen door lidstaten van de Europese Unie. Het was immers op 9 mei 1950 dat de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Robert Schuman, het plan lanceerde voor een Europese gemeenschap van kolen en staal, die de voorloper zou worden van de Europese Unie. Op die dag werd de Europese integratie geboren.
Heeft u iets van een viering op die dag gemerkt? Ik niet. Het tekent de oorverdovende onverschilligheid waarmee het Nederlandse publiek tegenover die integratie staat. Die onverschilligheid was al gebleken bij de opkomst voor de Europese verkiezingen. Die was in Nederland het laagste in heel Europa.
De regering zal dat wel best vinden. Het bespaart haar in elk geval hevige debatten waarin zij haar standpunt inzake Economische en Monetaire Unie (EMU) of vetorecht helder moet uiteenzetten. Over deze twee onderwerpen - en andere - is er dan ook geen of nauwelijks debat.
In Frankrijk daarentegen wel. Het is waarschijnlijk daarom dat de regering daar die ‘Dag van Europa’ uitbundig heeft gevierd. ‘Het openbaar vervoer reed en masse rond met de twaalf sterren van de Europese Unie, terwijl een belangrijk symbool van de nationale soevereiniteit - het Pantheon - schuilging achter een twintig bij dertig meter grote vlag van Europa’, zo lees ik in Het Financieele Dagblad.
Aan de Sorbonne hielden ministers, onder wie minister-president Juppé, redevoeringen over Europa. Het was het startsein voor een campagne die het hele land moet bestrijken. In Nederland laat men slapende honden maar liever slapen. En intussen vinden we van onszelf wèl dat we veel betere Europeanen zijn dan de Fransen.
Dat is natuurlijk niet zo. De Fransen gaan alleen, meer dan de Nederlanders, uit van een politieke conceptie van Europa. Al bij Schumans initiatief van 1950 kan men spreken ‘van een primaat van de politiek over de economie’. Immers, ‘uit het gezichtspunt van de economische logica was die gemeenschap (van kolen en staal) een onding’, schrijft Zijlstra in zijn memoires.
Wat was die politieke conceptie? Dr. R.H. Lieshout zegt het duidelijk in zijn Nijmeegse oratie van 12 april: Frankrijk is alleen ‘geïnteresseerd in het Europese instrument’ - de Europese integratie wordt dus als instrument van de Franse politiek gezien - ‘indien het de mogelijkheid verschaft dreigende Duitse overmacht te neutraliseren. Is dit niet het geval, dan heeft Frankrijk geen belangstelling voor “Europa”.’
Dat is de rode lijn die door Frankrijks naoorlogse Europese politiek - gaullistisch of niet - loopt. Het is ook de ratio achter Frankrijks streven naar een EMU, die voor het succesvol functioneren van een gemeenschappelijke markt niet onmisbaar is. Maar op die manier hoopt Frankrijk greep te krijgen op de Duitse Bundesbank en zo, aldus Lieshout, ‘de logica van de Frans-Duitse machtsverhoudingen - Frans verval en Duitse opkomst - te corrigeren’.
En de Duitsers, die het object van deze politiek zijn? Hebben die geen eigen ideeën? Zij zijn in de praktijk bijna altijd met de Fransen meegegaan, zij het om andere redenen. Hun doel is altijd geweest Duitsland zo sterk mogelijk aan West-Europa te binden, en dat kan alleen via Frankrijk. Dat is sinds Adenauer altijd de politieke lijn, waar de economie aan ondergeschikt werd gemaakt.
Het is de vraag hoe lang deze lijn volgehouden kan worden. Duitsland wordt steeds zelfbewuster. Helmut Kohl is de laatste der adenauerianen. Een meerderheid van de bevolking wil de D-mark niet loslaten. Belangrijker nog misschien is dat, volgens uitspraak van het Constitutionele Hof te Karlsruhe, de Bondsdag, die die meerderheid niet als quantité négligeable zal kunnen beschouwen, zijn goedkeuring zal moeten geven aan de overgang van de tweede naar de derde fase, rekening houdend met ‘strikte stabiliteitscriteria’.
Er kunnen dus nog kinken in de kabel komen, en zeker is wel dat, als die het politieke doel dat Frankrijk altijd met de Europese integratie voor ogen heeft gehad, zouden frustreren, Frankrijk de EMU - en daarmee verdere integratie - zou afblazen. In het Franse denken primeert de politiek altijd.
Hoe anders is het Nederlandse denken! Daarin primeert - begrijpelijk bij een natie die door de handel groot is geworden - het economische motief. Zolang wij beter - dat wil zeggen: welvarender - van de Europese integratie worden, is er geen vuiltje aan de lucht.
Zeker, het politieke motief ontbreekt niet, maar dat ziet de Europese eenheid meer als een doel in zichzelf - een internationale rechtsgemeenschap - dan als instrument van nationale politiek. Vandaar de eeuwige misverstanden tussen Frankrijk en Nederland. Vandaar de verwijten (aan Nederlandse kant) van Franse ‘onbetrouwbaarheid’ en (aan Franse kant) van Nederlandse ‘schijnheiligheid’.
Maar het is geen kwestie van gelijk of ongelijk hebben. Het is een kwestie van macht. Zoals mijn collega Manu Ruys in het Brusselse dagblad De Standaard schrijft: ‘Italië, Spanje en andere lidstaten [...] tellen niet mee wanneer Parijs en Bonn samen beslissen.’ En daarbij zegt hij van Nederland (en het is nuttig eens kennis te nemen van het oordeel van een niet-Nederlander): ‘Nederland heeft lange tijd gepoogd bij de Britten aan te leunen, maar Groot-Brittannië heeft geopolitiek nooit tot Europa behoord en blijft nog steeds afstand bewaren. Nederland is trouwens commercieel te zeer van Duitsland afhankelijk om een Atlantische, pro-Angelsaksische politiek te kunnen handhaven.’
Dat betekent dat Nederland geen keus heeft. Als Parijs en Bonn samen de EMU willen, doet Nederland mee, zelfs van harte. Als daarentegen Parijs en Bonn het niet eens worden over de EMU, is Nederland economisch te zeer aan Duitsland vastgeklonken om een eigen koers te varen. En zolang die binding aan Duitsland voordelig is, zullen weinigen zich verzetten.
Heel anders is dat voor België. Manu Ruys schrijft: ‘Het staat helemaal afgestemd op de Franse-Duitse koers. [...] Alleen een onherstelbare kortsluiting in de Frans-Duitse europolitiek zou België tot een herziening van zijn positie kunnen dwingen.’ Maar dan komt het: ‘Intussen blijft het in de greep van kapitaalgroepen die vanuit Parijs bestuurd worden. La grande nation weet dat zij in Brussel en Wallonië over verknochte vrienden beschikt en over bondgenoten die haar nooit zullen afvallen.’
Een kortsluiting in de Frans-Duitse europolitiek zou dus voor Nederland nauwelijks verandering betekenen; voor België zou zij het einde van de staat kunnen zijn, tenzij ook Vlaanderen al zozeer in de greep van Franse kapitaalgroepen is dat het zich zou neerleggen bij een Franse hegemonie, zoals Nederland bij een Duitse.
NRC Handelsblad van 14-05-1996, pagina 11