Een interessante persoonlijkheid
Willem L. Oltmans is een bekende Nederlander, misschien wel de bekendste Nederlandse journalist. Herhaaldelijk doet hij van zich horen - hetzij in geschrifte, hetzij via de televisie, waarbij, zoals in een uitzending van een paar weken geleden, zelfs zijn seksuele voorkeuren ter sprake kwamen (alsof die iets met zijn journalistieke activiteiten te maken hadden).
Op het ogenblik trekt hij de aandacht wegens het proces dat hij de Staat der Nederlanden heeft aangedaan wegens jarenlange dwarsboming in de uitoefening van zijn beroep, beginnend met de jaren '50-'60, toen zijn activiteiten inzake Nieuw-Guinea minister Luns onwelgevallig waren.
Soms wordt wel gezegd dat Oltmans al die publiciteit om hem heen zelf genereert, althans regisseert. Dat is een onbillijk verwijt, want het zijn de media die verantwoordelijk zijn voor die publiciteit, niet hijzelf. De media kunnen hem per slot van rekening ook doodzwijgen. Als ze dat niet doen, betekent dit dat ze hem kennelijk interessant vinden.
Dus wat dat betreft, geen kwaad woord over Oltmans. Maar intussen is het waar dat we langzamerhand heel wat van hem weten. Op gezette tijden verschijnen ook memoires en andere boeken van hem. Zeker is dat hij zijn licht niet onder de korenmaat zet. Maar daar is op zichzelf niets tegen.
Hij zal er dan ook geen bezwaar tegen hebben als anderen de uitvoerige documentatie die hij over zichzelf verstrekt, zo nu en dan enigszins aanvullen. Zelf ben ik daar nauwelijks toe in staat, want ik heb hem slechts één maal ontmoet. Dat was in december 1971, toen hij namens de Club van Rome een diner had gearrangeerd voor enkele hoofdredacteuren. (Dat is wèl een bezwaar bij Oltmans: je weet nooit wanneer hij als onafhankelijk journalist optreedt en wanneer als pr-man voor de een of andere zaak.)
Dus veel nieuws kan ik niet toevoegen aan de bestaande documentatie. Toch wel iets. Ruim tien jaar geleden kreeg ik een brief van hem, gedateerd 26 maart 1986. Ik had in deze rubriek iets geschreven wat zijn ongenoegen had gewekt. Ik zou de perken van deze rubriek overschrijden als ik zijn brief helemaal citeerde. Daarom slechts deze citaten eruit:
‘Als er iemand is geweest, die over de jaren in de zakken van het establishment en politieke en privé belangengroepen heeft gezeten, dan bent U het wel. [...] Kortom [...], you are among the most disgusting persons I have ever observed in the Dutch journalistic establishment: dishonest, laf, kwasi bekakt [...], en serviel in the extreme catering to all kinds of basterds [sic] that were playing their dirty, amateuristic and unintelligent games in The Hague and elsewhere.’ Beledigende brieven pleeg ik niet te beantwoorden, maar deze keer kon ik het niet laten terug te schrijven dat hij me toch wel gegriefd had door mij ‘kwasi bekakt’ te noemen. Waarop ik - uit Moskou, waar hij toen goede relaties had - een brief kreeg met meer van hetzelfde: ‘Geen haat mijnheer Heldring: minachting. Niet als mens, maar als journalist en collega. [...] You missed the boat entirely. You compromised on honesty, character and decency all your life.’ Enzovoort.
Einde van de correspondentie. Althans, dat dacht ik. Totdat ik ruim zeven jaar later weer een brief van Oltmans kreeg, gedateerd 3 september 1993. Hierin betuigde hij zijn volledige instemming met wat ik iets eerder had geschreven. Van de gelegenheid maakte hij gebruik mij uit te nodigen voor een gesprek: ‘Ik zou U [...] éénmaal willen ontmoeten, ook om enkele vitale gegevens met U door te nemen [...].’
Hierop antwoordde ik hem dat zijn brief mij enigszins had verbaasd, gezien de correspondentie die wij in 1986 hadden gehad, waaruit ik enkele passages citeerde. Blijkbaar was hij die totaal vergeten. Hij was, zo schreef hij terug, nu met het schrijven van zijn memoires in september 1978, ‘dus ik kom nog tegen wat die explosie (van 1986) veroorzaakte. Intussen, ik ben de eerste om er tegenover u “sorry” voor te zeggen’. (Wie de tweede en volgenden waren die dit ook moesten zeggen, liet hij in het midden.)
En toen volgde een lofrede, die, behalve dat zij mij beschaamd maakte, enigszins afweek van zijn oordeel van 1986: ‘want, frankly, als journalist en wat U schrijft en als denkwerk produceert, volg ik U niet alléén al vele jaren, maar [...] soms ben ik het zéér zéér met U eens’. Volgde een vergelijking met een paar bekende Amerikaanse journalisten: ‘U bent daar in mijn ogen één van [...]. Mijn journalistieke respect en belangstelling voor U staat vast.’
Nu, al die lof was nu ook weer niet nodig. Ik had niet eens om een excuus gevraagd. Ook nu laat ik het graag aan een ander over uit te maken welk oordeel van Oltmans het juiste was: dat van 1986 of dat van 1993, want het lijkt mij moeilijk de stelling te verdedigen dat beide oordelen juist waren.
En die door Oltmans gewenste ontmoeting? Daarvoor voelde ik niets, niet omdat ik hem niet wilde ontmoeten, maar: ‘In beginsel voel ik niets voor contacten tussen journalisten die niet bij dezelfde krant of hetzelfde tijdschrift werken. Zij kunnen met elkaar verkeren via de organen die hun ter beschikking staan. Voor vrienden onder mijn collega's maak ik natuurlijk een uitzondering.’ Maar Oltmans kon ik toch moeilijk tot mijn vrienden rekenen.
Maar: ‘Als u mij wilt raadplegen teneinde enkele hiaten in uw dagboek te vullen, dan kunt u dit ook schriftelijk doen. Ik zal dan naar eer en geweten antwoorden.’ Maar daar ging Oltmans niet op in. En daar is ons contact bij gebleven. Een episode die een interessant licht werpt op een interessante persoonlijkheid.
NRC Handelsblad van 23-04-1996, pagina 11