Goedlachs, dus niet serieus?
Nederlanders zijn een goedlachs volk.
Vooral in het buitenland valt het op dat er onder Nederlanders in groepsverband veel gelachen, zo niet gegierd, wordt. Of dat allemaal met humor te maken heeft, is nog de vraag. Volgens mij is vaak eerder zenuwachtigheid, ongemakkelijkheid of onwennigheid de oorzaak.
Maar het is niet uitsluitend een vreemde omgeving die op de Nederlandse lachspieren werkt. In een op zichzelf serieus televisieprogramma als Kunst en Kitsch wordt ook heel wat afgelachen - om niets. De Britten zijn een volk dat toch niet van humor gespeend is, maar het soortgelijke programma Antiques Roadshow is veel zakelijker, zonder saai te zijn.
Het heeft ook de diensten niet nodig van een Cees van Drongelen, die zich in het Nederlandse programma dringt tussen de kunst-(of kitsch-)eigenaar en de expert.
Zijn kwinkslagen houden de boel maar op, zodat de kijker per saldo veel minder te zien krijgt dan in het Britse programma.
De omslachtige manier waarop hij naar de taxatie van het meegebrachte voorwerp vraagt - alsof het om iets heel onfatsoenlijks gaat! Maar ja, ook dat levert weer vrolijkheid op.
Zondag keek ik naar het programma Buitenhof, waar Maartje van Weegen en Paul Witteman bij wijze van uitzondering één gast hadden: Frits Bolkestein. Ook hier werd veel gelachen, zonder dat de kijker - ik althans - altijd wist waarom. Bolkestein, van nature geen lachebek, deed dapper mee. Hij wilde kennelijk zijn imago van koele, afstandelijke man niet meer voedsel geven dan nodig was.
Toch ontkwam hij er niet aan dat het tweetal hem voortdurend op de huid zat met de vraag of het waar was dat hij niet zo in mensen geïnteresseerd was. Wat een vraag! Dachten ze nu heus dat Bolkestein ooit zou antwoorden: ja, daar heeft u misschien wel gelijk in? Het is ook een volkomen oninteressante vraag. Een politicus moet op zijn woorden en daden beoordeeld worden.
Maar blijkbaar wenst het Nederlandse volk die zogenaamde menselijkheid. Veel lachen en praatprogramma's elk ogenblik onderbroken door een muziekje. Het is immers menselijk om niet te veel van de mens te eisen? Wat al die menselijkheid in concreto waard is, komt niet aan de orde. 't Moet vooral gezellig blijven.
Als ware inquisiteurs verweten Van Meegen en Witteman Bolkestein dat de VVD voor de ecotax had gestemd, hoewel zij die een ‘onding’ vond. Hoe vaak Bolkestein ook mocht zeggen dat de ecotax deel was van het regeerakkoord en dat de VVD dáárom er, zij het ongaarne, voor gestemd had - het mocht niet baten. Hij was iemand die tegen zijn beginselen had gehandeld. En als de VVD tegen de ecotax had gestemd, zou Bolkestein dan te horen hebben gekregen dat hij het regeerakkoord had geschonden?
Jammer genoeg voor hen, konden ze niet met bewijzen aantonen dat Bolkestein het regeerakkoord niet nakwam. Daarom gooide Maartje van Weegen het over de boeg van de sfeer. Ja maar, moest Bolkestein telkens weer van haar horen, wat u zegt komt niet de sfeer van paars ten goede. Wat moet je nu met zo'n woord? Hoe kun je nu iemand op zoiets onbepaalds vastpinnen?
Maar ja, is het antwoord, in Nederland is het heel belangrijk - ook in politieke discussies. Sfeer, menselijkheid, visie zijn allemaal van die inhoudsloze begrippen waaraan blijkbaar waarde wordt gehecht.
Maar onderwerp van discussie kunnen ze nooit zijn, want niemand kan ze definiëren.
Dit verschijnsel beperkt zich niet tot de politieke discussie. De filosoof Jaap van Heerden signaleert het ook in de wijsgerige discussie (Intermediair, 12 april): ‘...dat ethische verhindert vaak dat zaken radicaal worden toegelaten. (...) Het moet ook altijd opiniërend zijn; het is alsof wij liever over een opinie beschikken dan over kennis. (...) Hier in Nederland geldt: oordelen is beter dan weten.’
Dat is de grote kracht van Maartje van Weegen: oordelen is beter dan weten, want kennis is meteen zou koud, koel en hard. Bij gebrek aan kennis - of werkelijke belangstelling - lieten de interviewers ook een kans lopen het meningsverschil in de VVD - vooral tussen de Tweede Kamerfractie en de liberale Europarlementariërs - over Europa uit te diepen.
Zij volstonden met de opmerking dat het gesprek dat Bolkestein onlangs in Straatsburg met die Europarlementariërs had gehad, blijkbaar op een consensus was uitgelopen. Waarop Bolkestein corrigeerde: we waren het voor 98 procent met elkaar eens. In plaats van deze vinger te grijpen, lieten ze het onderwerp lopen.
En dat terwijl die twee procent waarop de VVD'ers het onderling niet met elkaar eens zijn, over een heel belangrijk punt gaat - belangrijk niet alleen voor de VVD.
Het gaat om de vraag of in de Europese Unie in kwesties van buitenlands en veiligheidsbeleid meerderheidsbeslissingen toegelaten moeten worden dan wel of op dit punt de nationale staten hun vetorecht moeten houden.
Het is een zeer principieel punt, niet alleen uit het oogpunt van nationale eigenheid. Zolang zulke beslissingen in de Europese Ministerraad met unanimiteit genomen worden, is de kwestie van de legitimiteit van die beslissingen geen probleem: die ligt bij de nationale regeringen, die verantwoording verschuldigd zijn aan hun nationale parlementen.
Maar zodra hier met meerderheid van stemmen beslist wordt, rijst de vraag naar de legitimiteit van de beslissing. Op welk beginsel kan een overstemde regering zich ten opzichte van haar volksvertegenwoordiging beroepen? Alleen maar op de efficiëncyregel, maar efficiëncy is geen beginsel.
Het is heel merkwaardig dat Europarlementariërs, onder wie juristen, de democratie als legitimerend beginsel laten wijken voor overwegingen van efficiëncy (’anders wordt het nooit wat met Europa’). Is dat niet een kwestie die op z'n minst een serieuze discussie waard is?
Maar Maartje van Weegen en Paul Witteman lieten die kans lopen. Gebrek aan kennis? Hoe dit ook zij - van Witteman viel het me tegen.
NRC Handelsblad van 26-04-1996, pagina 7