Een reisje naar Afrika
Er was een tijd dat Nederlands commerciële belangen in zwart Afrika zeer groot waren, misschien wel groter dan die van de grote mogendheden. Dat was in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Maar toen het erop aan kwam die commerciële belangen om te zetten in territoriale claims, liet Nederland het afweten.
Dat was, zoals de historicus H.L. Wesseling schrijft, ‘geen kwestie van toeval of onmacht. Ook voor de kleine landen waren er wel kansen, zoals Portugal en België bewezen. Het was een gevolg van onwil. In Nederland ontbrak, in ieder geval in deze jaren, de politieke wil om imperialistisch op te treden’.
En nu? De tijd van het imperialisme is voorbij, maar die van pogingen om politieke invloed te winnen niet. Hoe staat het dus nu met Nederlands politiek ten opzichte van Afrika tussen Sahara en Zuid-Afrika? Minister Van Mierlo is net op bezoek geweest in twee zwart-Afrikaanse landen, Senegal en Ghana. Dus die vraag is niet helemaal misplaatst.
Uit het interview dat de minister tijdens die reis met redacteur Willebrord Nieuwenhuis heeft gehad (NRC HANDELSBLAD 9 april) krijgt de lezer enigszins de indruk dat die reis uit een soort inhaalbehoefte geboren is.
Wie moesten er worden ingehaald? Andere landen, zoals Frankrijk, Duitsland of het Verenigd Koninkrijk? Nee, dat blijkt niet uit dat interview. Eerder lijkt minister Pronk, ‘die soms twee maal per maand in deze regio verblijft’, ingehaald te moeten worden.
Zou het verwijt dat hij Afrika aan Pronk, ‘onze minister voor Afrika’, overliet Van Mierlo gestoken hebben? Hoe dan ook, nu zegt hij (in dat interview): ‘Het is [...] idioot om dat beleid (in Afrika) te splitsen.’ Is hij daar pas na twee jaar achter?
Het komt er dus op aan om er één beleid van te maken, een beleid dat evenzeer door Van Mierlo als door Pronk bepaald zal worden. Dat zal niet zo gemakkelijk zijn, want de macht op zijn departement lag ‘in de hoek waar de zak met geld stond’, zoals Van Mierlo geciteerd wordt. Dat wil zeggen: bij Pronk, wiens begroting 7,1 miljard gulden bedraagt (terwijl Van Mierlo slechts de beschikking heeft over tweehonderd miljoen gulden).
In elk geval heeft Van Mierlo, in het interministeriële touwtrekken op zijn departement, een achterstand op Pronk. Op zichzelf zal het al een heel karwei zijn die in te halen, en dan spreken we nog niet eens van Pronks persoonlijke eigenschappen - werklust, fanatisme, doelbewustheid, discipline, parate kennis - die hem tot een formidabele onderhandelingspartner maken.
Zou zo'n zesdaags reisje naar Senegal en Ghana - waarom juist die landen? - voldoende zijn om het evenwicht op het departement van Buitenlandse Zaken te herstellen? Waarschijnlijk niet, en zeker niet als die reis niet onderdeel is van een duidelijk Afrikaans beleid, met doelstellingen en prioriteiten. Van het bestaan van zo'n beleid is nog niet gebleken.
Maar allereerst zou de vraag gesteld en beantwoord moeten worden: wat heeft Nederland eigenlijk in Afrika te zoeken? Als het antwoord luidt: heel weinig, dan is zo'n beleid ook niet nodig. Maar dan zijn zulke incidentele reizen ook niet nodig.
Valt er niet iets voor te zeggen om, in het kader van het Europese gemeenschappelijke buitenlandse beleid, waar Nederland zo'n voorstander van is, Afrika over te laten aan landen die er meer ervaring hebben: Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Portugal, België? Met een lichte voorkeur voor het eerste land, want het is opmerkelijk dat in Frankrijks Afrikaanse ex-koloniën aanzienlijk minder burgeroorlogen en slachtpartijen voorkomen dan in de andere ex-koloniën (en zelfs dan in landen als Liberia en Ethiopië, die nooit of slechts een paar jaar kolonie zijn geweest). Er is dus wel iets voor die Franse erfenis te zeggen.
Nu kan het zijn dat minister Van Mierlo's oogmerken in Senegal en Ghana helemaal niet ‘strategisch’ waren; dat hij alleen maar erop uit was de geestdrift van die landen voor zijn plan voor een VN-‘brandweerbrigade’ aan te wakkeren. In dat geval willen we ook graag horen of hij er succes mee heeft gehad (en hoe het überhaupt staat met dat plan).
Maar dat zou een enigszins mager doel van zo'n reis zijn en een afwezigheid van zes dagen nauwelijks rechtvaardigen. Er zijn urgentere zaken, dichter bij huis, die zo niet om beslissingen, dan toch om reflectie vragen. Dáárvoor dient onze minister van Buitenlandse Zaken zich fit te maken. Zo'n reis in de tropen maakt de reiziger alleen maar vermoeider, zeker wanneer hij niet meer tot de jongsten behoort.
Dus: heeft Nederland een Afrikabeleid? Zo neen, moet het een Afrikabeleid hebben? Zo ja, hoe ziet dat Afrikabeleid eruit of moet het eruit zien? Zolang hierover geen helderheid bestaat, blijven zulke reizen niet meer dan incidenten, waarvan het effect vervlogen is zodra de minister gevlogen is. En dan kan Afrika inderdaad beter aan minister Pronk overgelaten worden. Die laat tenminste nog een ‘zak met geld’ achter (plus de hoop op meer), waaraan hij een zekere invloed kan ontlenen. Maar zijn beleid beantwoordt aan heel andere maatstaven dan dat van de politieke minister.
NRC Handelsblad van 19-04-1996, pagina 7